Fraude

l.scheepens • October 28, 2020

Valt vordering gedupeerde in de gemeenschap?

Fraude leidt tot een vordering uit onrechtmatige daad. Hetzelfde geldt voor verduistering op de werkvloer, schade wegens mishandeling en zo zijn er meer daden denkbaar die leiden tot schade bij slachtoffers en die aan één persoon worden toegerekend. Indien die persoon gehuwd is in gemeenschap van goederen, komt de vraag aan de orde of de echtgenoot van de dader ook mee betaalt aan de schade die door anderen is geleden.

Het GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN heeft bij beschikking van 3 oktober 2017 uitspraak gedaan in een zaak waarin de vrouw bij de echtscheiding probeerde de schuld die de man had veroorzaakt tijdens het huwelijk, volledig voor rekening van de man te laten komen en voerde daarvoor diverse rechtsgronden aan.

De vrouw brengt naar voren dat de aansprakelijkheid van de man was vastgesteld na de ontbinding van de gemeenschapen dat de man ook na de ontbinding pas was veroordeeld tot vergoeding van de schade aan de gedupeerde.

Het hof overweegt het volgende:

Ingevolge de artikelen 6:83 sub b en 6:162 BW is het moment van handelen waaruit de verplichting tot schadevergoeding voortvloeit bepalend voor het ontstaan van de schuld. Het hof is op grond daarvan van oordeel dat het tijdstip waarop de man zich onrechtmatig heeft gedragen bepalend is. Partijen waren op dat moment nog gehuwd in gemeenschap van goederen. De vordering van de gedupeerde valt derhalve in de gemeenschap.

Verder stelt de vrouw dat de schuld van de man aan hem is verknocht en uitsluitend voor zijn rekening komt (artikel 1:94 lid 3 BW). De man heeft zich schuldig gemaakt aan verduistering, een strafbaar feit. De vrouw heeft er nimmer wetenschap van gehad dat de man gelden heeft verduisterd en wat hij met het geld heeft gedaan. Zij is daar nooit bij betrokken geweest en heeft er niet van geprofiteerd. In hoeverre strafrechtelijke vervolging heeft plaatsgevonden is haar niet bekend. De man heeft zich civielrechtelijk schuldig gemaakt aan het plegen van een onrechtmatige daad, op basis waarvan hij een schadevergoeding dient te betalen aan de gedupeerde. Een dergelijk onrechtmatig handelen kan haar niet worden verweten en dient (tezamen met de gevolgen) aan de man te worden toegerekend.

Het hof is echter van oordeel dat in de wetsgeschiedenis en jurisprudentie geen steun is te vinden voor het standpunt van de vrouw dat de schuld aan de man verknocht is. Blijkens de wetsgeschiedenis en jurisprudentie (zie o.a. HR 30-03-2012, ECLI:NL:HR:2012:BV1749 ) is van een uitzondering op de hoofdregel dat alle goederen en schulden gemeenschappelijk zijn niet snel sprake. Bij verknochte schulden wordt met name gedacht aan schulden die worden gemaakt met betrekking tot privé-goederen die aan iemand zijn verknocht, en verplichtingen tot schadevergoeding na bijvoorbeeld zeden- of levensdelicten. Dat is hier niet aan de orde. De omstandigheid dat de vrouw niet van het bestaan van de schuld op de hoogte was, niet van het verduisterde geld heeft geprofiteerd en geen of onvoldoende inzicht heeft gehad in het ontstaan van die schuld maakt dit oordeel niet anders. Overigens zijn dergelijke omstandigheden hier bovendien - zie ook hierna - niet (voldoende) komen vast te staan. De hoofdregel van artikel 1:94 lid 2 BW - iedere schuld komt ten laste van de huwelijksgoederengemeenschap - is derhalve onverkort van toepassing.

De vrouw stelt tevens dat de redelijkheid en billijkheid zich ertegen verzetten dat zij voor de helft van de schuld zou moeten opdraaien. De vrouw stelt dat de schuld is ontstaan als gevolg van onrechtmatig handelen van de man, dat zij daar niet van wist en niet van het verduisterde geld heeft geprofiteerd en dat menselijkerwijs beschouwd iedereen aanvoelt dat deze fraude-schuld uitsluitend bij de man thuishoort.

Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 1:100 BW hebben de echtgenoten een gelijk aandeel in de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap zodat de ontbonden gemeenschap bij helfte dient te worden verdeeld. Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen, voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, kan van de draagplicht bij helfte worden afgeweken. Hierbij zijn de feiten en omstandigheden van groot belang. Het hof is gelet op de strenge maatstaf en de gemotiveerde betwisting van de man van oordeel dat de vrouw haar stellingen onvoldoende heeft onderbouwd. Onrechtmatig handelen van één van beide echtgenoten en onwetendheid van de andere echtgenoot rechtvaardigt op zichzelf geen afwijking van artikel 1:100 BW. Daar komt bij dat de man in de procedure versus het slachtoffer niet serieus heeft ontkend, dat de verduisterde gelden voor een groot deel zijn besteed aan de bouw van de woning van partijen. Ook de vrouw heeft dit niet (voldoende gemotiveerd) betwist. Het hof is op grond hiervan van oordeel dat de gemeenschap, en dus ook de vrouw, in elk geval in zoverre geprofiteerd heeft van de gelden. Voor zover de verduisterde gelden aan andere doelen zijn besteed is niet voldoende onderbouwd en niet komen vast te staan dat de gemeenschap – en dus ook de vrouw – niet geprofiteerd heeft van het handelen van de man.

Het hof is dan ook van oordeel dat de gestelde feiten en omstandigheden onvoldoende zijn onderbouwd om te kunnen concluderen dat verdeling bij helfte naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.

In haar laatste grief stelt de vrouw dat de schuld door frauduleus handelen van de man is ontstaan. De huwelijksgoederengemeenschap is door het handelen van de man benadeeld. Dat mag niet ten nadele van de vrouw worden gebracht. De man is gehouden de schade aan de gemeenschap te vergoeden, aldus de vrouw.

Het hof overweegt het volgende.

De vrouw stelt slechts in algemene zin dat de man de schade aan de gemeenschap moet vergoeden zonder daarvoor een juridische grondslag te noemen. Ook in hoger beroep heeft de vrouw dit niet nader aangeduid of toegelicht. Voor zover de vrouw bedoelt te stellen dat sprake is van benadeling van de gemeenschap op grond van artikel 1:88, 1:111 of 1:164 BW is het hof van oordeel dat van de gronden als genoemd in die artikelen geen sprake is. De vrouw heeft hieromtrent ook niets gesteld. Ook een andere juridische grondslag is in het kader van deze procedure door de vrouw niet gesteld en ook niet concreet onderbouwd en inzichtelijk gemaakt.

Het hof komt dan ook tot het oordeel dat partijen de schuld in hun onderlinge verhouding bij helfte dienen te dragen.

Deze uitspraak is terug te vinden onder kenmerk:ECLI: NL : GHARL : 2017 : 8571


detective
By l.scheepens November 14, 2025
De kosten voor het inschakelen van een detective/recherchebureau kunnen behoorlijk oplopen. Dat doe je dus eigenlijk alleen maar als er iets mee te winnen valt. In het kader van de alimentatieverplichting kan het inschakelen van een detective winst opleveren. Volgens artikel 1:160 BW vervalt het recht op partneralimentatie niet alleen als er sprake is van hertrouwen van de alimentatiegerechtigde, maar ook als die gaat samenwonen als ware zij/hij gehuwd. Dat laatste wordt niet snel toegegeven. En als het niet wordt erkend dan moet dat door degene die stelt dat er sprake is van samenwonen worden bewezen. Daartoe kan een rapport van een recherchebureau dienen. In een zaak die diende bij de rechtbank Gelderland had de man om vaststelling van partneralimentatie gevraagd. De vrouw beriep zich op artikel 1:160 BW. Volgens haar woonde de man sinds het uiteengaan van partijen samen met zijn nieuwe partner X als waren zij gehuwd. Ter onderbouwing van die stelling heeft de vrouw een rechercherapport van [detectivebureau] overgelegd. De vrouw verzocht de rechtbank het verzoek van haar ex af te wijzen en hem te veroordelen in de kosten van het rechercherapport ad (afgerond) € 13.000. De man erkende dat hij een duurzame affectieve relatie had met X maar niet dat hij zou samenwonen. Hij bracht naar voren dat X een eigen huis had en hij ook. De rechtbank overweegt als volgt. Bij de invulling van het vereiste samenwonen moet aansluiting worden gezocht bij de moderne maatschappij. Het feit dat de man en X beiden nog een eigen woning aanhouden, hoeft op zichzelf niet uit te sluiten dat sprake is van samenleven als gehuwden (HR 19 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AQ7380 ). Voor het aannemen van samenwoning moet wel duidelijk zijn dat het zwaartepunt van het verblijf in één van de twee woningen ligt, dan wel dat betrokkenen het grootste deel van de tijd bij elkaar doorbrengen, wisselend in de ene en de andere woning. Uit het overgelegde rechercherapport blijkt dat de man en X gedurende de gehele observatieperiode in de woning van de man aanwezig waren, zowel samen als afzonderlijk van elkaar. Zij hebben elkaars huissleutel, doen samen boodschappen, gaan samen winkelen, rijden samen in de auto van de man en hebben samen de tuin versierd met kerstverlichting. De man heeft slechts in het algemeen betwist dat hij samenwoont en aangevoerd dat het rechercherapport ‘niet deugt’ en jegens hem ‘onrechtmatig’ is. Het lag echter op zijn weg om hetgeen door de vrouw gemotiveerd is gesteld in voldoende mate te betwisten. De man heeft geen enkel inzicht gegeven in hoe hij en X het leven met elkaar vormgeven, zoals inzicht in hoe vaak zij wel of niet bij elkaar zijn. De man heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij en X allebei beschikken over een eigen woning, zoals afschriften van bankrekeningen waaruit blijkt dat zij ieder hun eigen woonkosten betalen, of de jaarafrekeningen van het stroom- en gasverbruik in beide woningen sinds december 2022. Ook heeft de man geen financiële stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij niet samenwoont, zoals een uitkeringsspecificatie waaruit zou blijken dat hij een AOW-uitkering krijgt voor een alleenstaande. Voorts had het op de weg van de man gelegen om de stelling dat er sprake is van een gemeenschappelijke huishouding voldoende te betwisten, door te stellen - en zo nodig te onderbouwen - dat hij voor eigen rekening boodschappen doet. De rechtbank concludeert dat de man met X samenwoont als ware hij gehuwd in de zin van artikel 1:160 BW. De rechtbank acht bewezen dat de samenwoning in ieder geval sinds december 2022 bestond, omdat dit niet voldoende is betwist. Dat betekent dat de eventuele aanspraak van de man op een partnerbijdrage al was geëindigd op het moment dat hij het verzoekschrift tot vaststelling van partneralimentatie indiende. De rechtbank wijst het verzoek van de man af. Op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b BW kunnen de kosten voor het inschakelen van een detectivebureau voor vergoeding in aanmerking komen. Daarvoor is vereist, zo volgt uit vast jurisprudentie, dat (1) een sine qua non-verband bestaat tussen de aansprakelijkheid scheppende gebeurtenis en de kosten, (2) de kosten in zodanig verband staan met die gebeurtenis dat zij, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en de schade, aan de aansprakelijke persoon kunnen worden toegerekend, (3) het redelijk was om in verband met een onderzoek naar de mogelijke gevolgen van die gebeurtenis deskundige bijstand in te roepen en (4) de daartoe gemaakte kosten redelijk zijn. Volgens de rechtbank is hier aan deze voorwaarden voldaan. Immers, indien de man niet was gaan samenwonen met X als ware hij gehuwd en vervolgens een verzoek tot partneralimentatie had ingediend, dan had de vrouw het detectivebureau niet ingeschakeld. De kosten daarvan staan in zodanig verband met de samenwoning van de man, dat deze aan hem kunnen worden toegerekend, die geen melding heeft gemaakt van de samenwoning. Gelet op de zware stelplicht en bewijslast die in het kader van artikel 1:160 BW op de vrouw rust, was het redelijk om deskundige bijstand in te roepen. Voorts acht de rechtbank de door de vrouw aangetoonde kosten van het detectivebureau redelijk, gelet op de omvang van het onderzoek en het rapport. Nu de vrouw deze kosten genoegzaam heeft aangetoond met gespecificeerde nota's, wijst de rechtbank het verzochte bedrag toe. Rechtbank Gelderland 20 oktober 2025, ECLI:NL:RBGEL:2025:8769
By l.scheepens September 22, 2025
Ben je verplicht om meer te gaan werken als je parttime werkt en je wilt aanspraak maken op partneralimentatie?
By l.scheepens September 18, 2025
Moet bij de vaststelling van alimentatie rekening worden gehouden met dividend als inkomen wanneer de aandelen zijn overgenomen tegen betaling van een vergoeding
By l.scheepens September 10, 2025
wat als je afspraken maakt in een convenant en deze worden niet nagekomen?
By l.scheepens September 9, 2025
Zitten er ook nadelen aan mediation? Wie schakel je het beste in als je wilt scheiden? een echtscheidingsadvocaat of een mediator? Wat zijn de verschillen tussen een advocaat en een mediator en waar moet je op letten?
By l.scheepens September 5, 2025
Wat zijn de voordelen van mediation ten opzichte van de echtscheidingsprocedure bij de rechtbank?
By l.scheepens September 2, 2025
Een alsof-beding is een finaal verrekenbeding waarbij echtgenoten zich verplichten om bij einde huwelijk af te rekenen alsof ze in gemeenschap van goederen waren gehuwd. Het is een huwelijkse voorwaarde die ervoor zorgt dat partijen ieder recht hebben op de helft van de totale waarde van bezittingen minus schulden. Er vindt dus verrekening plaats, in geld. Geen verdeling. Er verandert niets in de eigendom. En toch kunnen ook hier vergoedingsrechten ontstaan, zoals die ook kunnen ontstaan wanneer partijen in gemeenschap van goederen zijn gehuwd. Bij de algehele gemeenschap kan er immers ook sprake zijn van privévermogen. Denk bijvoorbeeld aan de schenking onder uitsluitingsclausule die niet in de gemeenschap valt. Zo kwam het Gerechtshof Amsterdam op 4 februari 2025 tot het oordeel dat er een vergoedingsrecht ontstaat wanneer er investeringen zijn gedaan met vermogen dat niet tot het te verrekenen vermogen behoort. Partijen waren met elkaar gehuwd onder huwelijkse voorwaarden. Zij hadden iedere gemeenschap van goederen uitgesloten en overeengekomen dat zij bij het einde van hun huwelijk hun vermogens met elkaar zullen verrekenen alsof zij in de wettelijke algehele gemeenschap van goederen waren gehuwd. Een aantal goederen waren van die verrekening uitgesloten. De man wil een aantal investeringen die hij heeft gedaan in de woningen van partijen vergoed krijgen. Het hof overweegt dat de vraag of partijen door voor de verrekening aan te sluiten bij de regels voor de wettelijke gemeenschap van goederen, ook hebben beoogd vergoedingsrechten in het leven te roepen, een kwestie is van uitleg van de huwelijkse voorwaarden (Hoge Raad 7 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1389). In beide gevallen geldt echter dat pas een vergoedingsrecht ontstaat wanneer de investeringen die zijn gedaan, door hem zijn gedaan met vermogen dat niet tot het te verrekenen vermogen behoort. De man moet stellen en onderbouwen dat hij de investeringen uit niet te verrekenen vermogen heeft betaald. Omdat de man er niet in slaagt zijn investeringen aan te tonen worden de door hem verzochte vergoedingen door het hof afgewezen. De uitspraak van het hof Amsterdam is terug te vinden onder kenmerk: ECLI:NL:GHAMS:2025:496 .
By l.scheepens August 5, 2025
Gaat de alimentatie voor een minderjarig kind voor op de bijdrage voor een meerderjarig kind?
By l.scheepens August 2, 2025
de investering in de gemeenschappelijke woning halveert na het huwelijk in beperkte gemeenschap van goederen
By l.scheepens August 2, 2025
kinderalimentatie op basis van een redelijkerwijs te verdienen inkomen
meer blogs