Verdeling opbrengst woning

l.scheepens • June 7, 2020

onderlinge draagplicht hypothecaire schuld

Het gerechtshof Den Haag heeft op 21 april 2014 beslist over de onderlinge draagplicht ten aanzien van een hypothecaire schuld waaraan partijen hoofdelijk verbonden waren, maar enkel omdat de bank verlangde dat de vrouw als (beoogd) mede-eigenaar mee tekende.

Partijen hebben jarenlang samengewoond in een woning die zij in 2010 samen hebben gekocht voor € 445.000,-. De woning is verkocht voor € 475.000,-. Tussen partijen is in geschil hoe de winst te verdelen. Niet in geschil is dat de eigendomsverhouding 50/50 is. Tussen partijen is wel in geschil hoe het bedrag dat ieder van hen uit die overwaarde krijgt berekend moet worden.

Het hof stelt voorop dat de mede-eigendomskwestie goederenrechtelijk van aard is. Enkel relevant is hoe ieder van partijen zijn aandeel in de woning heeft betaald. Zowel de man als de vrouw diende daartoe een bedrag van (€ 472.375,-:2=) € 236.187,50 onder de notaris te storten. Niet in geschil is dat de vrouw haar aandeel in de woning contant heeft betaald (uit de overwaarde van een eerdere woning en een lening bij haar moeder). Ook is niet in geschil dat de man zijn aandeel volledig diende te financieren. De daarvoor afgesloten lening bedroeg € 260.000,-. Dit is aanzienlijk meer dan het door de man in te leggen bedrag voor zijn aandeel van € 236.187,50. Reden voor de man om een hogere lening te nemen dan nodig was vormde de herfinanciering van een voordien bestaande schuld van de man bij Defam, groot € 20.107,20. De man heeft deze lening geherfinancierd onder de hypothecaire geldlening en de notaris heeft vervolgens (met geleend geld) die lening bij Defam afgelost. Gevolg van dit alles is dat de op het aandeel van de man een lening drukte van € 260.000,-: de man heeft dus € 23.812,50 meer geleend dan nodig voor de verwerving van zijn 50% deel in de eigendom. Voor de hypothecaire lening van de man waren partijen hoofdelijk verbonden, maar enkel omdat de bank, zoals gebruikelijk, verlangde dat de vrouw als (beoogd) mede-eigenaar mee tekende. Dat maakt haar echter in de interne verhouding tussen de man en de vrouw niet (mede) draagplichtig voor de lening. De interne draagplicht rust enkel op de man.

De woning is verkocht aan een derde voor € 475.000,-. Dit bedrag komt ieder van partijen voor hun aandeel toe: elk 50%, dus € 237.500,-. Op het aandeel van de vrouw drukt geen schuld/hypothecaire lening, gelet op het feit dat zij in de interne verhouding tot de man niet draagplichtig is voor de op de woning rustende hypothecaire lening. Voor het aandeel van de man geldt dat er ten tijde van de verkoop en levering van de woning nog een schuld (van de man) was van € 260.000,- voor de lening welke is aangegaan voor de verwerving van zijn aandeel in de woning met kosten, de aflossing en herfinanciering van de lening bij Defam en een persoonlijke lening van de man bij de Rabobank. De schuld van de man was zelfs groter dan het bedrag van de hypothecaire geldlening. De notaris heeft uit de opbrengst van de woning de bank genoemd bedrag voldaan. Als gevolg daarvan heeft de vrouw minder gekregen dan haar toekomt. Immers, voor het aandeel van de man geldt dat het verschil tussen aankoop en verkoop niet heeft geresulteerd in overwaarde, maar in onderwaarde. Tegenover het bedrag aan opbrengst waartoe de man op grond van zijn aandeel in de eigendom gerechtigd was (€ 237.112,-) - stond ten tijde van de verkoop voor de man immers een schuld (aan de bank) van € 265.694,11. De conclusie is dat de man ter zake van de opbrengst van zijn aandeel in de woning na aftrek van zijn schuld(en) ten bedrage van € 265.694,11 geen enkel bedrag toekomt.

Resteert de vraag naar de omvang van het bedrag dat de vrouw toekomt. Is dit gelijk aan het op de nota van afrekening genoemde bedrag in het kader van de verkoop: € 209.354,96? Zoals de vrouw terecht stelt komt haar, gelet op haar 50% aandeel in de gemeenschap, een bedrag van € 237.112,- toe en resteert voor haar een vordering op de man ten bedrage van € 27.757,04. Het hof beslist overeenkomstig de vordering van de vrouw.ECLI:NL:GHDHA:2020:915

detective
By l.scheepens November 14, 2025
De kosten voor het inschakelen van een detective/recherchebureau kunnen behoorlijk oplopen. Dat doe je dus eigenlijk alleen maar als er iets mee te winnen valt. In het kader van de alimentatieverplichting kan het inschakelen van een detective winst opleveren. Volgens artikel 1:160 BW vervalt het recht op partneralimentatie niet alleen als er sprake is van hertrouwen van de alimentatiegerechtigde, maar ook als die gaat samenwonen als ware zij/hij gehuwd. Dat laatste wordt niet snel toegegeven. En als het niet wordt erkend dan moet dat door degene die stelt dat er sprake is van samenwonen worden bewezen. Daartoe kan een rapport van een recherchebureau dienen. In een zaak die diende bij de rechtbank Gelderland had de man om vaststelling van partneralimentatie gevraagd. De vrouw beriep zich op artikel 1:160 BW. Volgens haar woonde de man sinds het uiteengaan van partijen samen met zijn nieuwe partner X als waren zij gehuwd. Ter onderbouwing van die stelling heeft de vrouw een rechercherapport van [detectivebureau] overgelegd. De vrouw verzocht de rechtbank het verzoek van haar ex af te wijzen en hem te veroordelen in de kosten van het rechercherapport ad (afgerond) € 13.000. De man erkende dat hij een duurzame affectieve relatie had met X maar niet dat hij zou samenwonen. Hij bracht naar voren dat X een eigen huis had en hij ook. De rechtbank overweegt als volgt. Bij de invulling van het vereiste samenwonen moet aansluiting worden gezocht bij de moderne maatschappij. Het feit dat de man en X beiden nog een eigen woning aanhouden, hoeft op zichzelf niet uit te sluiten dat sprake is van samenleven als gehuwden (HR 19 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AQ7380 ). Voor het aannemen van samenwoning moet wel duidelijk zijn dat het zwaartepunt van het verblijf in één van de twee woningen ligt, dan wel dat betrokkenen het grootste deel van de tijd bij elkaar doorbrengen, wisselend in de ene en de andere woning. Uit het overgelegde rechercherapport blijkt dat de man en X gedurende de gehele observatieperiode in de woning van de man aanwezig waren, zowel samen als afzonderlijk van elkaar. Zij hebben elkaars huissleutel, doen samen boodschappen, gaan samen winkelen, rijden samen in de auto van de man en hebben samen de tuin versierd met kerstverlichting. De man heeft slechts in het algemeen betwist dat hij samenwoont en aangevoerd dat het rechercherapport ‘niet deugt’ en jegens hem ‘onrechtmatig’ is. Het lag echter op zijn weg om hetgeen door de vrouw gemotiveerd is gesteld in voldoende mate te betwisten. De man heeft geen enkel inzicht gegeven in hoe hij en X het leven met elkaar vormgeven, zoals inzicht in hoe vaak zij wel of niet bij elkaar zijn. De man heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij en X allebei beschikken over een eigen woning, zoals afschriften van bankrekeningen waaruit blijkt dat zij ieder hun eigen woonkosten betalen, of de jaarafrekeningen van het stroom- en gasverbruik in beide woningen sinds december 2022. Ook heeft de man geen financiële stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij niet samenwoont, zoals een uitkeringsspecificatie waaruit zou blijken dat hij een AOW-uitkering krijgt voor een alleenstaande. Voorts had het op de weg van de man gelegen om de stelling dat er sprake is van een gemeenschappelijke huishouding voldoende te betwisten, door te stellen - en zo nodig te onderbouwen - dat hij voor eigen rekening boodschappen doet. De rechtbank concludeert dat de man met X samenwoont als ware hij gehuwd in de zin van artikel 1:160 BW. De rechtbank acht bewezen dat de samenwoning in ieder geval sinds december 2022 bestond, omdat dit niet voldoende is betwist. Dat betekent dat de eventuele aanspraak van de man op een partnerbijdrage al was geëindigd op het moment dat hij het verzoekschrift tot vaststelling van partneralimentatie indiende. De rechtbank wijst het verzoek van de man af. Op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b BW kunnen de kosten voor het inschakelen van een detectivebureau voor vergoeding in aanmerking komen. Daarvoor is vereist, zo volgt uit vast jurisprudentie, dat (1) een sine qua non-verband bestaat tussen de aansprakelijkheid scheppende gebeurtenis en de kosten, (2) de kosten in zodanig verband staan met die gebeurtenis dat zij, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en de schade, aan de aansprakelijke persoon kunnen worden toegerekend, (3) het redelijk was om in verband met een onderzoek naar de mogelijke gevolgen van die gebeurtenis deskundige bijstand in te roepen en (4) de daartoe gemaakte kosten redelijk zijn. Volgens de rechtbank is hier aan deze voorwaarden voldaan. Immers, indien de man niet was gaan samenwonen met X als ware hij gehuwd en vervolgens een verzoek tot partneralimentatie had ingediend, dan had de vrouw het detectivebureau niet ingeschakeld. De kosten daarvan staan in zodanig verband met de samenwoning van de man, dat deze aan hem kunnen worden toegerekend, die geen melding heeft gemaakt van de samenwoning. Gelet op de zware stelplicht en bewijslast die in het kader van artikel 1:160 BW op de vrouw rust, was het redelijk om deskundige bijstand in te roepen. Voorts acht de rechtbank de door de vrouw aangetoonde kosten van het detectivebureau redelijk, gelet op de omvang van het onderzoek en het rapport. Nu de vrouw deze kosten genoegzaam heeft aangetoond met gespecificeerde nota's, wijst de rechtbank het verzochte bedrag toe. Rechtbank Gelderland 20 oktober 2025, ECLI:NL:RBGEL:2025:8769
By l.scheepens September 22, 2025
Ben je verplicht om meer te gaan werken als je parttime werkt en je wilt aanspraak maken op partneralimentatie?
By l.scheepens September 18, 2025
Moet bij de vaststelling van alimentatie rekening worden gehouden met dividend als inkomen wanneer de aandelen zijn overgenomen tegen betaling van een vergoeding
By l.scheepens September 10, 2025
wat als je afspraken maakt in een convenant en deze worden niet nagekomen?
By l.scheepens September 9, 2025
Zitten er ook nadelen aan mediation? Wie schakel je het beste in als je wilt scheiden? een echtscheidingsadvocaat of een mediator? Wat zijn de verschillen tussen een advocaat en een mediator en waar moet je op letten?
By l.scheepens September 5, 2025
Wat zijn de voordelen van mediation ten opzichte van de echtscheidingsprocedure bij de rechtbank?
By l.scheepens September 2, 2025
Een alsof-beding is een finaal verrekenbeding waarbij echtgenoten zich verplichten om bij einde huwelijk af te rekenen alsof ze in gemeenschap van goederen waren gehuwd. Het is een huwelijkse voorwaarde die ervoor zorgt dat partijen ieder recht hebben op de helft van de totale waarde van bezittingen minus schulden. Er vindt dus verrekening plaats, in geld. Geen verdeling. Er verandert niets in de eigendom. En toch kunnen ook hier vergoedingsrechten ontstaan, zoals die ook kunnen ontstaan wanneer partijen in gemeenschap van goederen zijn gehuwd. Bij de algehele gemeenschap kan er immers ook sprake zijn van privévermogen. Denk bijvoorbeeld aan de schenking onder uitsluitingsclausule die niet in de gemeenschap valt. Zo kwam het Gerechtshof Amsterdam op 4 februari 2025 tot het oordeel dat er een vergoedingsrecht ontstaat wanneer er investeringen zijn gedaan met vermogen dat niet tot het te verrekenen vermogen behoort. Partijen waren met elkaar gehuwd onder huwelijkse voorwaarden. Zij hadden iedere gemeenschap van goederen uitgesloten en overeengekomen dat zij bij het einde van hun huwelijk hun vermogens met elkaar zullen verrekenen alsof zij in de wettelijke algehele gemeenschap van goederen waren gehuwd. Een aantal goederen waren van die verrekening uitgesloten. De man wil een aantal investeringen die hij heeft gedaan in de woningen van partijen vergoed krijgen. Het hof overweegt dat de vraag of partijen door voor de verrekening aan te sluiten bij de regels voor de wettelijke gemeenschap van goederen, ook hebben beoogd vergoedingsrechten in het leven te roepen, een kwestie is van uitleg van de huwelijkse voorwaarden (Hoge Raad 7 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1389). In beide gevallen geldt echter dat pas een vergoedingsrecht ontstaat wanneer de investeringen die zijn gedaan, door hem zijn gedaan met vermogen dat niet tot het te verrekenen vermogen behoort. De man moet stellen en onderbouwen dat hij de investeringen uit niet te verrekenen vermogen heeft betaald. Omdat de man er niet in slaagt zijn investeringen aan te tonen worden de door hem verzochte vergoedingen door het hof afgewezen. De uitspraak van het hof Amsterdam is terug te vinden onder kenmerk: ECLI:NL:GHAMS:2025:496 .
By l.scheepens August 5, 2025
Gaat de alimentatie voor een minderjarig kind voor op de bijdrage voor een meerderjarig kind?
By l.scheepens August 2, 2025
de investering in de gemeenschappelijke woning halveert na het huwelijk in beperkte gemeenschap van goederen
By l.scheepens August 2, 2025
kinderalimentatie op basis van een redelijkerwijs te verdienen inkomen
meer blogs