Vergoedingsrechten tussen samenwoners

l.scheepens • March 27, 2020

Hoge Raad 10 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:707

De Hoge Raad heeft zich uitgesproken over vermogensverschuivingen tussen ongehuwde samenwonenden na scheiding.

Het gaat om een stel dat ongehuwd heeft samengewoond zonder samenlevingscontract. De man heeft, niet lang voordat partijen zijn gaan samenwonen, een huis gekocht, dat alleen op zijn naam staat. Enkele jaren later wordt de woning verbouwd. Daarvoor stelt de moeder van de vrouw geld ter beschikking. Een deel van de rekeningen van de verbouwers wordt door de moeder voldaan, een deel door de vrouw zelf. De vrouw vordert bij de Rechtbank vergoeding van het door haar ter beschikking gestelde bedrag door de man. Daarbij beroept zij zich op een vergoedingsrecht analoog aan artikel 1:87 BW. De vrouw vordert een nominale vergoeding, nu de investering voor 2012 (toen art. 1:87 BW in werking trad) gedaan is. De rechtbank oordeelt verrassend dat artikel 3:166 BW (uit de titel over mede-eigendom) een grondslag voor een vergoedingsrecht biedt, ook al staat de woning alleen op naam van de man. Dat oordeel kon in hoger beroep niet in stand blijven.

Vervolgens lag bij het hof Den Haag de vraag voor of er ruimte is voor een vergoedingsrecht analoog aan artikel 1:87 BW. Niet getrouwd zijn betekent volgens het hof geen vergoedingsrecht, want het verbintenissenrecht beheerst de verhouding tussen ongehuwde samenwonende partners. Op basis van hetgeen de vrouw gesteld heeft, kunnen er geen afspraken worden aangenomen, ook niet stilzwijgend in het feitelijk gedrag van partijen. Daarbij weegt het hof mee dat vast stond dat de man ten tijde van de verbouwing geen financiële middelen had voor de verbouwing. Ongerechtvaardigde verrijking zou aan de orde kunnen zijn, ware het niet dat niet gebleken is van verrijking aan de kant van de man. De uitkomst in hoger beroep is dat de man niets hoeft te vergoeden.

De vrouw gaat in cassatie. Een van de stellingen is dat het hof is uitgegaan van de onjuiste rechtsopvatting dat slechts het algemene verbintenissenrecht geldt voor ongehuwde samenlevers, omdat de rechtsbetrekking in alle opzichten door de redelijkheid en billijkheid wordt beheerst. De Hoge Raad oordeelt dat het hof terecht als uitgangspunt voorop stelt dat de vermogensrechtelijke verhouding tussen partners die op basis van een affectieve relatie samenwonen, niet wordt bepaald door de regels in de titels 6-8 van Boek 1 BW. Deze regels lenen zich niet voor overeenkomstige toepassing op de verhouding tussen informeel samenlevenden.

Volgens de Hoge Raad moet aan de hand van het algemene verbintenissenrecht beoordeeld worden of de vrouw een vergoedingsrecht toekomt. Daarbij ligt het volgens de Hoge Raad in de rede te onderzoeken of tussen informeel samenlevenden een overeenkomst bestaat die (ook) de vermogensrechtelijke aspecten van hun samenleving regelt. Daarvan kan sprake zijn als er een schriftelijke, uitdrukkelijke of stilzwijgende overeenkomst is gesloten (die ook in gedrag besloten kan liggen). Ook de leerstukken van onverschuldigde betaling en ongerechtvaardigde verrijking kunnen een grondslag bieden voor een recht op een vergoeding. Dit laatste is echter in casu volgens de Hoge Raad niet aan de orde, omdat de man het geld voor de verbouwing niet had en hij niet verplicht was die kosten zelf te maken.

Volgens de Hoge Raad bestaat tussen informeel samenlevenden een rechtsverhouding die wel mede door de redelijkheid en billijkheid wordt beheerst. Dat informeel samenlevenden ervan hebben afgezien een wettelijk geregelde vorm van samenleving aan te gaan of over de vermogensrechtelijke aspecten van hun samenleving uitdrukkelijke of stilzwijgende afspraken te maken, staat daaraan niet in de weg. De afspraak om te gaan samenleven, raakt in de praktijk onvermijdelijk ook hun vermogensrechtelijke verhouding. Een vergoedingsrecht kan in verband met de bijzondere omstandigheden van het geval voortvloeien uit de in artikel 6:2 lid 1 BW bedoelde eisen van redelijkheid en billijkheid. Nu de vrouw aanspraak maakt op betaling, ligt het op haar weg om bijzondere feiten en omstandigheden te stellen. Dat heeft zij echter niet gedaan. Daarmee houdt het dus alsnog op. De vrouw heeft geen recht op een vergoeding.

Mogelijk was de uitkomst anders geweest, als zich hier meer feiten en omstandigheden waren gesteld (en bewezen). De vraag bijvoorbeeld of de woning in waarde is gestegen door de verbouwing is niet aan de orde gekomen. Duidelijk is echter dat de Hoge Raad meent dat voor analoge toepassing van de vermogensrechtelijke regels voor het huwelijk geen ruimte is.

In de lagere rechtspraak worden regelmatig regels uit het huwelijksvermogensrecht analoog toegepast, bij de verbreking van samenwoning. Deze uitspraak van de Hoge raad houdt echter in dat een analoge toepassing niet zo vanzelfsprekend is.


detective
By l.scheepens November 14, 2025
De kosten voor het inschakelen van een detective/recherchebureau kunnen behoorlijk oplopen. Dat doe je dus eigenlijk alleen maar als er iets mee te winnen valt. In het kader van de alimentatieverplichting kan het inschakelen van een detective winst opleveren. Volgens artikel 1:160 BW vervalt het recht op partneralimentatie niet alleen als er sprake is van hertrouwen van de alimentatiegerechtigde, maar ook als die gaat samenwonen als ware zij/hij gehuwd. Dat laatste wordt niet snel toegegeven. En als het niet wordt erkend dan moet dat door degene die stelt dat er sprake is van samenwonen worden bewezen. Daartoe kan een rapport van een recherchebureau dienen. In een zaak die diende bij de rechtbank Gelderland had de man om vaststelling van partneralimentatie gevraagd. De vrouw beriep zich op artikel 1:160 BW. Volgens haar woonde de man sinds het uiteengaan van partijen samen met zijn nieuwe partner X als waren zij gehuwd. Ter onderbouwing van die stelling heeft de vrouw een rechercherapport van [detectivebureau] overgelegd. De vrouw verzocht de rechtbank het verzoek van haar ex af te wijzen en hem te veroordelen in de kosten van het rechercherapport ad (afgerond) € 13.000. De man erkende dat hij een duurzame affectieve relatie had met X maar niet dat hij zou samenwonen. Hij bracht naar voren dat X een eigen huis had en hij ook. De rechtbank overweegt als volgt. Bij de invulling van het vereiste samenwonen moet aansluiting worden gezocht bij de moderne maatschappij. Het feit dat de man en X beiden nog een eigen woning aanhouden, hoeft op zichzelf niet uit te sluiten dat sprake is van samenleven als gehuwden (HR 19 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AQ7380 ). Voor het aannemen van samenwoning moet wel duidelijk zijn dat het zwaartepunt van het verblijf in één van de twee woningen ligt, dan wel dat betrokkenen het grootste deel van de tijd bij elkaar doorbrengen, wisselend in de ene en de andere woning. Uit het overgelegde rechercherapport blijkt dat de man en X gedurende de gehele observatieperiode in de woning van de man aanwezig waren, zowel samen als afzonderlijk van elkaar. Zij hebben elkaars huissleutel, doen samen boodschappen, gaan samen winkelen, rijden samen in de auto van de man en hebben samen de tuin versierd met kerstverlichting. De man heeft slechts in het algemeen betwist dat hij samenwoont en aangevoerd dat het rechercherapport ‘niet deugt’ en jegens hem ‘onrechtmatig’ is. Het lag echter op zijn weg om hetgeen door de vrouw gemotiveerd is gesteld in voldoende mate te betwisten. De man heeft geen enkel inzicht gegeven in hoe hij en X het leven met elkaar vormgeven, zoals inzicht in hoe vaak zij wel of niet bij elkaar zijn. De man heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij en X allebei beschikken over een eigen woning, zoals afschriften van bankrekeningen waaruit blijkt dat zij ieder hun eigen woonkosten betalen, of de jaarafrekeningen van het stroom- en gasverbruik in beide woningen sinds december 2022. Ook heeft de man geen financiële stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij niet samenwoont, zoals een uitkeringsspecificatie waaruit zou blijken dat hij een AOW-uitkering krijgt voor een alleenstaande. Voorts had het op de weg van de man gelegen om de stelling dat er sprake is van een gemeenschappelijke huishouding voldoende te betwisten, door te stellen - en zo nodig te onderbouwen - dat hij voor eigen rekening boodschappen doet. De rechtbank concludeert dat de man met X samenwoont als ware hij gehuwd in de zin van artikel 1:160 BW. De rechtbank acht bewezen dat de samenwoning in ieder geval sinds december 2022 bestond, omdat dit niet voldoende is betwist. Dat betekent dat de eventuele aanspraak van de man op een partnerbijdrage al was geëindigd op het moment dat hij het verzoekschrift tot vaststelling van partneralimentatie indiende. De rechtbank wijst het verzoek van de man af. Op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b BW kunnen de kosten voor het inschakelen van een detectivebureau voor vergoeding in aanmerking komen. Daarvoor is vereist, zo volgt uit vast jurisprudentie, dat (1) een sine qua non-verband bestaat tussen de aansprakelijkheid scheppende gebeurtenis en de kosten, (2) de kosten in zodanig verband staan met die gebeurtenis dat zij, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en de schade, aan de aansprakelijke persoon kunnen worden toegerekend, (3) het redelijk was om in verband met een onderzoek naar de mogelijke gevolgen van die gebeurtenis deskundige bijstand in te roepen en (4) de daartoe gemaakte kosten redelijk zijn. Volgens de rechtbank is hier aan deze voorwaarden voldaan. Immers, indien de man niet was gaan samenwonen met X als ware hij gehuwd en vervolgens een verzoek tot partneralimentatie had ingediend, dan had de vrouw het detectivebureau niet ingeschakeld. De kosten daarvan staan in zodanig verband met de samenwoning van de man, dat deze aan hem kunnen worden toegerekend, die geen melding heeft gemaakt van de samenwoning. Gelet op de zware stelplicht en bewijslast die in het kader van artikel 1:160 BW op de vrouw rust, was het redelijk om deskundige bijstand in te roepen. Voorts acht de rechtbank de door de vrouw aangetoonde kosten van het detectivebureau redelijk, gelet op de omvang van het onderzoek en het rapport. Nu de vrouw deze kosten genoegzaam heeft aangetoond met gespecificeerde nota's, wijst de rechtbank het verzochte bedrag toe. Rechtbank Gelderland 20 oktober 2025, ECLI:NL:RBGEL:2025:8769
By l.scheepens September 22, 2025
Ben je verplicht om meer te gaan werken als je parttime werkt en je wilt aanspraak maken op partneralimentatie?
By l.scheepens September 18, 2025
Moet bij de vaststelling van alimentatie rekening worden gehouden met dividend als inkomen wanneer de aandelen zijn overgenomen tegen betaling van een vergoeding
By l.scheepens September 10, 2025
wat als je afspraken maakt in een convenant en deze worden niet nagekomen?
By l.scheepens September 9, 2025
Zitten er ook nadelen aan mediation? Wie schakel je het beste in als je wilt scheiden? een echtscheidingsadvocaat of een mediator? Wat zijn de verschillen tussen een advocaat en een mediator en waar moet je op letten?
By l.scheepens September 5, 2025
Wat zijn de voordelen van mediation ten opzichte van de echtscheidingsprocedure bij de rechtbank?
By l.scheepens September 2, 2025
Een alsof-beding is een finaal verrekenbeding waarbij echtgenoten zich verplichten om bij einde huwelijk af te rekenen alsof ze in gemeenschap van goederen waren gehuwd. Het is een huwelijkse voorwaarde die ervoor zorgt dat partijen ieder recht hebben op de helft van de totale waarde van bezittingen minus schulden. Er vindt dus verrekening plaats, in geld. Geen verdeling. Er verandert niets in de eigendom. En toch kunnen ook hier vergoedingsrechten ontstaan, zoals die ook kunnen ontstaan wanneer partijen in gemeenschap van goederen zijn gehuwd. Bij de algehele gemeenschap kan er immers ook sprake zijn van privévermogen. Denk bijvoorbeeld aan de schenking onder uitsluitingsclausule die niet in de gemeenschap valt. Zo kwam het Gerechtshof Amsterdam op 4 februari 2025 tot het oordeel dat er een vergoedingsrecht ontstaat wanneer er investeringen zijn gedaan met vermogen dat niet tot het te verrekenen vermogen behoort. Partijen waren met elkaar gehuwd onder huwelijkse voorwaarden. Zij hadden iedere gemeenschap van goederen uitgesloten en overeengekomen dat zij bij het einde van hun huwelijk hun vermogens met elkaar zullen verrekenen alsof zij in de wettelijke algehele gemeenschap van goederen waren gehuwd. Een aantal goederen waren van die verrekening uitgesloten. De man wil een aantal investeringen die hij heeft gedaan in de woningen van partijen vergoed krijgen. Het hof overweegt dat de vraag of partijen door voor de verrekening aan te sluiten bij de regels voor de wettelijke gemeenschap van goederen, ook hebben beoogd vergoedingsrechten in het leven te roepen, een kwestie is van uitleg van de huwelijkse voorwaarden (Hoge Raad 7 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1389). In beide gevallen geldt echter dat pas een vergoedingsrecht ontstaat wanneer de investeringen die zijn gedaan, door hem zijn gedaan met vermogen dat niet tot het te verrekenen vermogen behoort. De man moet stellen en onderbouwen dat hij de investeringen uit niet te verrekenen vermogen heeft betaald. Omdat de man er niet in slaagt zijn investeringen aan te tonen worden de door hem verzochte vergoedingen door het hof afgewezen. De uitspraak van het hof Amsterdam is terug te vinden onder kenmerk: ECLI:NL:GHAMS:2025:496 .
By l.scheepens August 5, 2025
Gaat de alimentatie voor een minderjarig kind voor op de bijdrage voor een meerderjarig kind?
By l.scheepens August 2, 2025
de investering in de gemeenschappelijke woning halveert na het huwelijk in beperkte gemeenschap van goederen
By l.scheepens August 2, 2025
kinderalimentatie op basis van een redelijkerwijs te verdienen inkomen
meer blogs