verlengde onderhoudsbijdrage studerend kind

l.scheepens • October 30, 2020

Een wettelijke plicht tot betaling van levensonderhoud aan een jongmeerderjarige eindigt volgens art. 1:395a BW wanneer deze 21 jaar wordt. Boven het 21e levensjaar geeft art. 1:392 BW nog steeds een recht op alimentatie, maar op grond van lid 2 van dit artikel slechts voor zover men nog behoeftig is. Uitgangspunt van de wettelijke regeling is dat ook een student die 21 jaar is, in beginsel in staat geacht moet worden door arbeid in zijn levensonderhoud te voorzien, en dus niet behoeftig is. Hij kan tegenover zijn ouders dan geen aanspraak maken op de middelen die hem in staat moeten stellen te studeren (HR 9 september 1983, ECLI:NL:HR:1983:AG4642).Toch spreken veel ouders af dat zij zullen blijven bijdragen in de kosten van levensonderhoud en studie van hun kinderen, ook als zij de meerderjarigheidsgrens van 21 jaar gepasseerd zijn. Vaak wordt daaraan toegevoegd als voorwaarde dat er sprake moet zijn van overleg, bijvoorbeeld bij de keuze van de studie en de voorwaarde dat er sprake moet zijn van redelijke resultaten.

Maar wat nu als er in het geheel geen overleg meer is? De rechtbank Noord-Holland deed op 14 oktober 2020 een interessante uitspraak in de volgende zaak:

In het ouderschapsplan dat de ouders bij de echtscheiding hadden afgesproken is voor de dochter opgenomen:

"De ouders verplichten zich aan een meerderjarig kind van 21 jaar of ouder een (studie) bijdrage te betalen zolang het kind met redelijke resultaten en in overleg met hen met een beroepsopleiding bezig is of studeert, doch uiterlijk tot het tijdstip waarop het kind de 25-jarige leeftijd bereikt. Dit beding ten behoeve van ieder der kinderen van partijen is onherroepelijk, zodat de kinderen het recht hebben om zonodig nakoming van dit beding te vorderen. De ondertekening van dit convenant geldt tevens als aanvaarding van dit beding door partijen als wettelijke vertegenwoordigers van hun minderjarige kinderen.”

De vader heeft zijn onderhoudsbijdrage aan de dochter gestaakt omdat zij 21 jaar oud is geworden. Nadat de deurwaarder is ingeschakeld, vordert vader in kort geding de dochter te veroordelen tot het staken van alle executiemaatregelen en deze gestaakt te houden onder verbeurte van een dwangsom. De dochter voert verweer en beroept zich op bovenstaande bepaling, waarbij haar moeder en vader volgens de dochter zijn overeengekomen dat zij zullen blijven bijdragen aan de kosten van de studie. De dochter stelt dat zij aan het alimentatiebeding zelfstandig verhaalbare aanspraken kan ontlenen, nu deze bij dat convenant door de ouders uitdrukkelijk aan haar zijn toegekend.

Vader betoogt dat aan de door het alimentatiebeding gestelde voorwaarden niet is voldaan omdat het alimentatiebeding de studiebijdrage afhankelijk stelt van overleg omtrent studiekeuze en studieresultaten. De vader stelt dat de dochter ervoor heeft gekozen om dit overleg met hem nimmer aan te gaan. Ter zitting heeft de vader opgemerkt dat het stopzetten van de bijdrage met name is ingegeven door het feit dat van het in het ouderschapsplan geambieerde contactherstel niets terecht is gekomen en de dochter niet gemotiveerd lijkt om enig contact met hem te hebben. Van overleg als bedoeld in het beding is geen sprake geweest.

De rechteroverweegt dat het hier gaat om de invulling van een contractueel door de ouders voorziene uitbreiding van de wettelijke onderhoudsplicht voor de jaren waarin de dochter als meerderjarige nog studeert engaat ervan uit dat de bepaling ertoe strekt dat de ouders zich jegens elkaar verbinden om naar vermogen bij te dragen in de financiële ondersteuning van hun kinderen totdat hun opleiding is voltooid. Het beding is weinig concreet ten aanzien van de hoeveelheid te volgen beroepsopleidingen, de vraag of de dochter er de vrije hand in heeft zelf te bepalen of en welke studie zij wenst te volgen, het doel van het voorgeschreven overleg, de daarin te bespreken onderwerpen en hoe te handelen bij onenigheid tussen de ouders over b.v. het tempo van de studievoortgang of de omvang van de behoefte van de dochter.

Een redelijke en voor de hand liggende uitleg brengt mee aan te nemen dat het overleg zowel betreft overleg tussen de ouders als overleg van de ouders met de dochter en dat dit overleg betrekking moet hebben op studiekeuze en -invulling, de voortgang van de studie, studieresultaten alsmede de omvang van de behoefte van de dochter en de mogelijkheden van de ouders om daarin te voorzien.

Dat overleg veronderstelt een open contact tussen de ouders onderling en tussen de ouders en de dochter. Het ligt niet voor de hand aan te nemen dat de bepaling is bedoeld om de afwezigheid van dat contact tussen de vader en de dochter met verval van de bijdrageplicht te sanctioneren.

Niet is gebleken is dat vader voorafgaand aan de stopzetting het overleg met de dochter heeft gezocht. Voor zover de vader dat toeschrijft aan de opstelling van de dochter en aan afwijzingen in het verleden, verdient opmerking dat ter zitting is gebleken dat de dochter hem in 2019 een persoonlijke brief heeft gestuurd en dat hij daarop niet heeft gereageerd. Zij heeft haar vader bericht dat zij alle tentamens met goed gevolg heeft afgelegd en over is naar het 3e jaar. Dat er sprake is van redelijke studieresultaten en een redelijke studievoortgang is door de vader ook niet in twijfel getrokken.

Mede gelet op de strekking van de overlegverplichting kan de vader zich naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid op dit moment niet op het standpunt stellen dat de dochter wegens het ontbreken van het voorgeschreven overleg geen aanspraak kan maken op de in het convenant voorziene bijdrage. De dochter wenst immers voort te gaan met een studie waartegen de vader nimmer bezwaren heeft kenbaar gemaakt, die haar blijkens voortgang en resultaten goed ligt en waarin zij meer dan halverwege is. Zolang de financiële omstandigheden van de vader niet verslechteren mag van hem worden verlangd dat hij haar met de bijdrage in staat stelt de opleiding te voltooien.

Voorts stelt de vader dat de dochter niet meer behoeftig is, nu zij de leeftijd van 21 jaar bereikt heeft, een bijbaan heeft en een vast bedrag van de DUO leent. Op basis hiervan meent de vader dat zijn bijdrageverplichting jegens de dochter is geëindigd.

Gelet op artikel 1:392, tweede lid, BW geldt de onderhoudsverplichting van een ouder, vanaf de meerderjarigheid van het kind, niet slechts bij behoeftigheid. Aan de jongmeerderjarige kan daarom, tot diens 21e levensjaar niet de eis worden gesteld dat hij, door (meer) te gaan werken in eigen levensonderhoud gaat voorzien, ook al zou de jongmeerderjarige daartoe in staat zijn. Wel kan op grond van de redelijkheid en billijkheid rekening worden gehouden met eventuele eigen inkomsten van een jongmeerderjarige.

Het louter bereiken van het 21e levensjaar wijzigt de behoeftigheid van de dochter niet. Het wijzigt de eigen verantwoordelijkheid van de dochter ter zake maar die wijziging hebben de ouders met het alimentatiebeding buiten effect gesteld.


De slotsom is dat er voor een veroordeling tot staking van de executie geen grond is. De vordering wordt daarom afgewezen.

Ten overvloede wordt door de rechter opgemerkt dat bij voltooiing van de opleiding een nieuwe situatie ontstaat, waarin overleg over eventuele continuering van de ondersteuning niet alleen is voorgeschreven maar ook meeromvattend kan zijn. De vader zou zich dan op het standpunt kunnen stellen dat zijn verantwoordelijkheid als ouder voor de toekomst van de dochter is opgehouden met de voltooiing van haar opleiding. De inhoud van de bepaling in het convenant staat daaraan op zichzelf genomen niet in de weg. De vader heeft in die situatie in beginsel ook de ruimte om zijn bereidheid tot het faciliteren van verdere studie afhankelijk te stellen van de mate waarin de dochter dan oog heeft gehad voor de wens van vader om te komen tot contactherstel. De wijze waarop vader die wens de komende twee jaar tot uitdrukking brengt zou bij een eventuele waardering van een en ander in rechte een rol kunnen spelen.

Deze uitspraak is terug te vinden onder kenmerk:ECLI:NL:RBNHO:2020:8223

detective
By l.scheepens November 14, 2025
De kosten voor het inschakelen van een detective/recherchebureau kunnen behoorlijk oplopen. Dat doe je dus eigenlijk alleen maar als er iets mee te winnen valt. In het kader van de alimentatieverplichting kan het inschakelen van een detective winst opleveren. Volgens artikel 1:160 BW vervalt het recht op partneralimentatie niet alleen als er sprake is van hertrouwen van de alimentatiegerechtigde, maar ook als die gaat samenwonen als ware zij/hij gehuwd. Dat laatste wordt niet snel toegegeven. En als het niet wordt erkend dan moet dat door degene die stelt dat er sprake is van samenwonen worden bewezen. Daartoe kan een rapport van een recherchebureau dienen. In een zaak die diende bij de rechtbank Gelderland had de man om vaststelling van partneralimentatie gevraagd. De vrouw beriep zich op artikel 1:160 BW. Volgens haar woonde de man sinds het uiteengaan van partijen samen met zijn nieuwe partner X als waren zij gehuwd. Ter onderbouwing van die stelling heeft de vrouw een rechercherapport van [detectivebureau] overgelegd. De vrouw verzocht de rechtbank het verzoek van haar ex af te wijzen en hem te veroordelen in de kosten van het rechercherapport ad (afgerond) € 13.000. De man erkende dat hij een duurzame affectieve relatie had met X maar niet dat hij zou samenwonen. Hij bracht naar voren dat X een eigen huis had en hij ook. De rechtbank overweegt als volgt. Bij de invulling van het vereiste samenwonen moet aansluiting worden gezocht bij de moderne maatschappij. Het feit dat de man en X beiden nog een eigen woning aanhouden, hoeft op zichzelf niet uit te sluiten dat sprake is van samenleven als gehuwden (HR 19 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AQ7380 ). Voor het aannemen van samenwoning moet wel duidelijk zijn dat het zwaartepunt van het verblijf in één van de twee woningen ligt, dan wel dat betrokkenen het grootste deel van de tijd bij elkaar doorbrengen, wisselend in de ene en de andere woning. Uit het overgelegde rechercherapport blijkt dat de man en X gedurende de gehele observatieperiode in de woning van de man aanwezig waren, zowel samen als afzonderlijk van elkaar. Zij hebben elkaars huissleutel, doen samen boodschappen, gaan samen winkelen, rijden samen in de auto van de man en hebben samen de tuin versierd met kerstverlichting. De man heeft slechts in het algemeen betwist dat hij samenwoont en aangevoerd dat het rechercherapport ‘niet deugt’ en jegens hem ‘onrechtmatig’ is. Het lag echter op zijn weg om hetgeen door de vrouw gemotiveerd is gesteld in voldoende mate te betwisten. De man heeft geen enkel inzicht gegeven in hoe hij en X het leven met elkaar vormgeven, zoals inzicht in hoe vaak zij wel of niet bij elkaar zijn. De man heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij en X allebei beschikken over een eigen woning, zoals afschriften van bankrekeningen waaruit blijkt dat zij ieder hun eigen woonkosten betalen, of de jaarafrekeningen van het stroom- en gasverbruik in beide woningen sinds december 2022. Ook heeft de man geen financiële stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij niet samenwoont, zoals een uitkeringsspecificatie waaruit zou blijken dat hij een AOW-uitkering krijgt voor een alleenstaande. Voorts had het op de weg van de man gelegen om de stelling dat er sprake is van een gemeenschappelijke huishouding voldoende te betwisten, door te stellen - en zo nodig te onderbouwen - dat hij voor eigen rekening boodschappen doet. De rechtbank concludeert dat de man met X samenwoont als ware hij gehuwd in de zin van artikel 1:160 BW. De rechtbank acht bewezen dat de samenwoning in ieder geval sinds december 2022 bestond, omdat dit niet voldoende is betwist. Dat betekent dat de eventuele aanspraak van de man op een partnerbijdrage al was geëindigd op het moment dat hij het verzoekschrift tot vaststelling van partneralimentatie indiende. De rechtbank wijst het verzoek van de man af. Op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b BW kunnen de kosten voor het inschakelen van een detectivebureau voor vergoeding in aanmerking komen. Daarvoor is vereist, zo volgt uit vast jurisprudentie, dat (1) een sine qua non-verband bestaat tussen de aansprakelijkheid scheppende gebeurtenis en de kosten, (2) de kosten in zodanig verband staan met die gebeurtenis dat zij, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en de schade, aan de aansprakelijke persoon kunnen worden toegerekend, (3) het redelijk was om in verband met een onderzoek naar de mogelijke gevolgen van die gebeurtenis deskundige bijstand in te roepen en (4) de daartoe gemaakte kosten redelijk zijn. Volgens de rechtbank is hier aan deze voorwaarden voldaan. Immers, indien de man niet was gaan samenwonen met X als ware hij gehuwd en vervolgens een verzoek tot partneralimentatie had ingediend, dan had de vrouw het detectivebureau niet ingeschakeld. De kosten daarvan staan in zodanig verband met de samenwoning van de man, dat deze aan hem kunnen worden toegerekend, die geen melding heeft gemaakt van de samenwoning. Gelet op de zware stelplicht en bewijslast die in het kader van artikel 1:160 BW op de vrouw rust, was het redelijk om deskundige bijstand in te roepen. Voorts acht de rechtbank de door de vrouw aangetoonde kosten van het detectivebureau redelijk, gelet op de omvang van het onderzoek en het rapport. Nu de vrouw deze kosten genoegzaam heeft aangetoond met gespecificeerde nota's, wijst de rechtbank het verzochte bedrag toe. Rechtbank Gelderland 20 oktober 2025, ECLI:NL:RBGEL:2025:8769
By l.scheepens September 22, 2025
Ben je verplicht om meer te gaan werken als je parttime werkt en je wilt aanspraak maken op partneralimentatie?
By l.scheepens September 18, 2025
Moet bij de vaststelling van alimentatie rekening worden gehouden met dividend als inkomen wanneer de aandelen zijn overgenomen tegen betaling van een vergoeding
By l.scheepens September 10, 2025
wat als je afspraken maakt in een convenant en deze worden niet nagekomen?
By l.scheepens September 9, 2025
Zitten er ook nadelen aan mediation? Wie schakel je het beste in als je wilt scheiden? een echtscheidingsadvocaat of een mediator? Wat zijn de verschillen tussen een advocaat en een mediator en waar moet je op letten?
By l.scheepens September 5, 2025
Wat zijn de voordelen van mediation ten opzichte van de echtscheidingsprocedure bij de rechtbank?
By l.scheepens September 2, 2025
Een alsof-beding is een finaal verrekenbeding waarbij echtgenoten zich verplichten om bij einde huwelijk af te rekenen alsof ze in gemeenschap van goederen waren gehuwd. Het is een huwelijkse voorwaarde die ervoor zorgt dat partijen ieder recht hebben op de helft van de totale waarde van bezittingen minus schulden. Er vindt dus verrekening plaats, in geld. Geen verdeling. Er verandert niets in de eigendom. En toch kunnen ook hier vergoedingsrechten ontstaan, zoals die ook kunnen ontstaan wanneer partijen in gemeenschap van goederen zijn gehuwd. Bij de algehele gemeenschap kan er immers ook sprake zijn van privévermogen. Denk bijvoorbeeld aan de schenking onder uitsluitingsclausule die niet in de gemeenschap valt. Zo kwam het Gerechtshof Amsterdam op 4 februari 2025 tot het oordeel dat er een vergoedingsrecht ontstaat wanneer er investeringen zijn gedaan met vermogen dat niet tot het te verrekenen vermogen behoort. Partijen waren met elkaar gehuwd onder huwelijkse voorwaarden. Zij hadden iedere gemeenschap van goederen uitgesloten en overeengekomen dat zij bij het einde van hun huwelijk hun vermogens met elkaar zullen verrekenen alsof zij in de wettelijke algehele gemeenschap van goederen waren gehuwd. Een aantal goederen waren van die verrekening uitgesloten. De man wil een aantal investeringen die hij heeft gedaan in de woningen van partijen vergoed krijgen. Het hof overweegt dat de vraag of partijen door voor de verrekening aan te sluiten bij de regels voor de wettelijke gemeenschap van goederen, ook hebben beoogd vergoedingsrechten in het leven te roepen, een kwestie is van uitleg van de huwelijkse voorwaarden (Hoge Raad 7 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1389). In beide gevallen geldt echter dat pas een vergoedingsrecht ontstaat wanneer de investeringen die zijn gedaan, door hem zijn gedaan met vermogen dat niet tot het te verrekenen vermogen behoort. De man moet stellen en onderbouwen dat hij de investeringen uit niet te verrekenen vermogen heeft betaald. Omdat de man er niet in slaagt zijn investeringen aan te tonen worden de door hem verzochte vergoedingen door het hof afgewezen. De uitspraak van het hof Amsterdam is terug te vinden onder kenmerk: ECLI:NL:GHAMS:2025:496 .
By l.scheepens August 5, 2025
Gaat de alimentatie voor een minderjarig kind voor op de bijdrage voor een meerderjarig kind?
By l.scheepens August 2, 2025
de investering in de gemeenschappelijke woning halveert na het huwelijk in beperkte gemeenschap van goederen
By l.scheepens August 2, 2025
kinderalimentatie op basis van een redelijkerwijs te verdienen inkomen
meer blogs