Als de rechter een alimentatieverplichting
oplegt, wijzigt of laat eindigen, dan heeft hij (op grond van artikel 1:402 BW)
grote vrijheid bij het bepalen van de ingangsdatum. De (gewijzigde)
verplichting kan ingaan op de datum dat:
Ook een andere datum is mogelijk, maar de rechter moet in elk geval behoedzaam omgaan met deze beslissingsvrijheid als een wijziging met terugwerkende kracht ingrijpende gevolgen kan hebben voor de onderhoudsgerechtigde, omdat die daardoor zou moeten terugbetalen wat in de daaraan voorafgaande periode teveel is betaald of verhaald. Dat geldt ook voor de rechter in hoger beroep als die een in eerste aanleg vastgestelde of gewijzigde bijdrage verlaagt. Als die eerdere beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard dan is de alimentatieverplichting direct ingegaan en heeft het hoger beroep geen schorsende werking gehad. De eerder door de rechtbank vastgestelde hogere alimentatie die door het hof op een lager bedrag wordt gesteld, is dan al betaald en zal dan moeten worden terugbetaald als de ingangsdatum door het hof wordt gesteld op de datum waarop de eerdere (in hoger beroep bestreden) beschikking is afgegeven. Zeker met betrekking tot kinderalimentatie wordt dat vaak als onwenselijk gezien omdat kinderen nu eenmaal geld kosten en de bijdragen dan ook vaak al zijn uitgegeven.
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft echter op 11-11-2021 uitspraak gedaan en daarbij wel een ingangsdatum gekozen die leidde tot een terugbetalingsverplichting. In hoger beroep had de man aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte, bij de bepaling van zijn draagkracht, geen rekening had gehouden met de premies lijfrente en AO-verzekering. Het Hof koos als ingangsdatum de datum waarop de man die premies ging betalen (wijziging van omstandigheden). Daardoor ontstond voor de vrouw een terugbetalingsverplichting met betrekking tot een gedeelte van de van de reeds ontvangen kinderbijdrage. De kosten van de kinderen (vastgesteld aan de hand van het netto-besteedbaar inkomen van partijen voor de verbreking van de samenleving en de Nibud-tabellen) waren in dit specifieke geval lager dan de totale draagkracht van partijen. Het hof overwoog dat partijen niet hun volledige draagkracht voor kinderalimentatie hadden hoeven aanwenden om in de kosten van de kinderen te voorzien. Het hof achtte de vrouw in staat om een eventueel teveel ontvangen bedrag ter zake van kinderalimentatie terug te betalen of te verrekenen met komende termijnen.
Deze uitspraak is terug te vinden onder kenmerk: ECLI:NL:GHARL:2021:10504
Ook in hoger beroep is de ingangsdatum van de betalingsverplichting aldus een punt van aandacht.