Wat een treurige zaak heeft zich afgespeeld die uiteindelijk heeft geleid tot een hoopvolle uitspraak van de rechtbank Noord-Holland op 4 maart 2020 (ECLI:NL:RBNHO:2020:2091).
De Raad voor de Kinderbescherming verzoekt de rechtbank om de GI (gecertificeerde Instelling) permanent
met de voogdij over de kinderen te belasten. Daaraan voorafgaand is de GI belast met de voorlopige voogdij en zijn de twee kinderen waar het om gaat, in een pleeggezin geplaatst, nadat de moeder van de kinderen zich van het leven heeft beroofd. De moeder had van rechtswege alleen het gezag over de kinderen. Partijen waren niet gehuwd maar vader had de kinderen wel erkend. De vader verzoekt de
rechtbank hem te belasten met het ouderlijk gezag over de kinderen.
De rechtbank stelt voorop dat de wet er vanuit gaat dat iedere ouder in
beginsel geschikt is voor het ouderschap en het gezag over zijn/haar kinderen
heeft of kan krijgen. De rechtbank
beseft dat het overlijden van een ouder een heftige en traumatische
gebeurtenis is, waarna het eventueel nodig kan zijn dat de kinderen onder
toezicht worden gesteld, of zelfs een korte tijd uit huis verblijven. Dit
moet echter altijd gebeuren op basis van het beginsel dat de overlevende
ouder de verzorging overneemt, tenzij dat expliciet tegen het belang van de
kinderen is. In deze zaak is dit wettelijke uitgangspunt niet onderschreven: ‘Ook nu
nog zit de Raad op de lijn dat onderzocht moet worden of vader het
wel kan. Voor vader geldt echter wat geldt voor alle ouders in Nederland:
hij hoeft geen examen te doen bij de Raad, bij de GI of bij de rechtbank om
aan te tonen dat hij het wel kan. Het is omgekeerd: alleen als met kracht van
de nodige argumenten kan worden betoogd dat deze vader het niet kan, is
er reden om hem in afwijking van het uitgangspunt niet met het gezag en de
verzorging en opvoeding te belasten’, aldus de rechtbank. De rechtbank meent dat de argumenten van de GI waarom de vader niet met het gezag
zou mogen worden belast, ‘geen hout snijden’. Het negatieve oordeel over de
latrelatie tussen de vader en de moeder is op niets gebaseerd. Er zijn inderdaad
politiecontacten geweest, maar deze hebben nooit tot enige strafbare
beschuldiging van de vader geleid. De gedachte dat het alleen de schuld van de vader is dat
de kinderen met ruzies zijn geconfronteerd, acht de kinderrechter ook nergens
op gebaseerd, evenals het argument dat juist de vader stappen had behoren te zetten
hen bij de moeder weg te halen: ‘Alle betrokken instanties hebben geen stappen
gezet, de familie van moeder heeft geen stappen gezet. Onduidelijk blijft
waarom nu juist vader hiervan een verwijt moet worden gemaakt.’ De
gedachte dat vader had moet voorkomen dat de suïcidale vrouw zwanger werd, getuigt
volgens de rechtbank verder van weinig realiteitszin. Naar de mening van de rechtbank heeft de GI vanaf het begin ingezet op een
snelle en stevige hechting met de pleegouders. Daartoe was onthechting van de kinderen en de vader functioneel. De pleegouders werden al kort na de plaatsing papa en mama
genoemd. De vader en de kinderen mochten elkaar maar 1,5 uur per twee weken zien.
Dit contact verliep volgens de GI niet goed. De rechtbank overweegt echter
dat de contacten - wegens personeelsgebrek bij de GI - begeleid werden door
de pleegmoeder, zodat bij de beoordeling ervan geen sprake was van
onpartijdigheid. De kinderen moeten de rest van hun leven verder met het feit dat hun moeder
zich van het leven heeft beroofd. Het is voor de rechtbank ondenkbaar dat de
kinderen nu ook van hun vader worden beroofd op basis van foutief beleid van
de GI. De rechtbank belast de vader met het gezag en stelt de kinderen een jaar
onder toezicht.