Hoewel de Corona crisis ervoor zorgt dat de rechtbanken de deuren bijna gesloten houden zijn er toch al uitspraken over omgang in tijden van Corona. Zo ook deze uitspraak van de Voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag in kort geding op 6 mei 2020 (
ECLI:NL:RBDHA:2020:4081).
In deze zaak zijn de ouders ten aanzien van de kinderen co-ouderschap overeengekomen.
Vader heeft de kinderen niet naar de moeder laten gaan. Hij vindt
dat de zorgregeling tijdelijk moet worden stopgezet, omdat het vanwege de
gezondheidsrisico’s door het coronavirus beter is dat de kinderen voorlopig
niet naar buiten gaan en bij hem blijven, aangezien hijzelf hartpatiënt is en de dochter astma heeft.
De moeder vordert in kort geding de vader te veroordelen tot nakoming van de zorgregeling.
Op grond van rechterlijke maatregelen rond de Coronacrisis is de zaak
aangemerkt als urgent en is beslist dat de procedure schriftelijk verloopt.
De voorzieningenrechter stelt voorop de zorgen van de vader te begrijpen, maar merkt
op dat het - juist in zo’n moeilijke periode - belangrijk is rustig te blijven
en aan de hand van adviezen van deskundigen te beslissen wat wel of niet kan.
Het RIVM adviseert voor kinderen met onderliggende medische aandoeningen, zoals
astma, de gewone maatregelen te hanteren en bij twijfel te overleggen met de
betrokken arts(en). Vader heeft in dit kader een brief van de behandelend
kinderarts overgelegd. Deze geeft aan dat bij de dochter sprake is van ‘stabiel
astma’ en dat voor haar geen andere maatregelen getroffen hoeven te worden. De
voorzieningenrechter concludeert dat ook de dochter dus buiten kan spelen,
naar school kan gaan en bij beide ouders kan zijn.
De voorzieningenrechter acht het begrijpelijk als de vader, die hartpatiënt is, ervoor
kiest in thuisquarantaine te blijven, maar ziet geen reden daarom ook de
kinderen in thuisquarantaine te plaatsen, zeker niet omdat het
besmettingsgevaar in de komende maanden nog niet is verdwenen. Dat zou namelijk
betekenen dat de moeder en de kinderen elkaar lange tijd niet zouden kunnen zien en dat
acht de voorzieningenrechter – zeker zonder medische aanleiding - niet in het
belang van de kinderen.
De voorzieningenrechter veroordeelt de vaderde zorgregeling weer na te komen.