Huwelijkse voorwaarden vormen een contract waarbij partijen afspraken maken over (onder meer) de verdeling/verrekening van vermogen bij echtscheiding. 'Afspraak = Afspraak" en bij de toetsing van huwelijkse voorwaarden dient de rechter dan ook de nodige terughoudendheid te betrachten. In uitzonderlijke gevallen kan het echter zo zijn dat een – als gevolg van tussen partijen gesloten huwelijkse voorwaarden – geldende contractuele regel buiten toepassing dient te blijven indien die toepassing naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Daarbij dient de rechter tal van omstandigheden te betrekken, waaronder de aard en inhoud van de huwelijkse voorwaarden en de wijze waarop deze tot stand zijn gekomen.
De rechtbank Limburg komt in haar uitspraak van 26-2-2021 tot de conclusie dat onverkorte toepassing van de tussen partijen overeengekomen huwelijkse voorwaarden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is en wijst het verzoek van de vrouw om de man te veroordelen tot (kort gezegd) de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden af.
Partijen hadden elkaar in 2017 leren kennen via een datingsite en waren onder huwelijkse voorwaarden eind 2017gehuwd. Tot samenwonen komt het niet. Krap twee jaar later dient de vrouw het eenzijdig verzoekschrift tot echtscheiding in en zij vordert onder meer nakoming van het finaal verrekenbeding. In de huwelijkse voorwaarden is opgenomen een zogenaamd 'alsof-beding' waarbij ingeval het huwelijk door echtscheiding wordt ontbonden er verrekening plaatsvindt zo, dat ieder van de echtgenoten gerechtigd zijn tot een waarde gelijk aan die, waartoe zij gerechtigd zijn indien er een wettelijke algehele gemeenschap van goederen tussen de echtgenoten had bestaan.
De man heeft bepleit dat onverkorte toepassing van de huwelijkse voorwaarden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Volgens hem zou dat immers een onaanvaardbare verrekening met zich meebrengen en tot een onaanvaardbaar resultaat leiden; de man zou dan zijn boerderij en landbouwgronden, derhalve zijn bron van bestaan, moeten verkopen om de vrouw te kunnen uitkeren. In dit kader heeft de man gesteld dat het de vrouw in het huwelijk niet te doen was om de man, maar louter om zijn geld, hetgeen blijkt uit de vele uitgaven die de man ten behoeve van de vrouw heeft gedaan en geacht werd te doen. De man noemt de vrouw een “golddigger”. Met valse beloftes en valse voorwendselen als zou zij nooit van hem scheiden, op korte termijn bij hem komen wonen en hem kinderen zou willen, heeft zij hem een valse toekomst voorgehouden en heeft zij hem bewogen een huwelijk aan te gaan, waarbij thans vaststaat dat de vrouw nimmer de intentie heeft gehad haar beloftes na te komen of aan haar richting de man uitgesproken toekomstplannen enig gevolg te geven. De man is met de vrouw getrouwd uit liefde en heeft nooit ruzie met haar gehad; het verzoekschrift tot echtscheiding van de vrouw sloeg bij hem dan ook in als een bom. Gezien de valse voorwendselen van de vrouw om met de man te huwen, de korte duur van het huwelijk, het moreel verwerpelijke gedrag van de vrouw, het feit dat partijen nimmer een gemeenschappelijke huishouding hebben gevoerd, het feit dat partijen gezamenlijk geen vermogen hebben opgebouwd, het feit dat de man 40 jaar lang heeft geboerd en vermogen heeft opgebouwd (waaronder vermogen van zijn ouders) en de vrouw daar niets aan heeft bijgedragen en geen gezamenlijke kinderen heeft opgevoed, maakt dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat het in de huwelijkse voorwaarden opgenomen verrekenbeding door de man moet worden nagekomen. Aldus de man.
Bij tussenuitspraak (30-01-2020, ECLI:NL:RBLIM:2020:732) stelt de rechtbank de man in de gelegenheid te bewijzen dat de vrouw, met valse beloftes en onder valse voorwendselen als zou zij nooit uit de echt scheiden, dat zij op korte termijn bij de man zou komen wonen en met de man kinderen zou willen, de man heeft bewogen een huwelijk aan te gaan terwijl zij nimmer de intentie heeft gehad om haar beloftes na te komen of aan haar richting de man uitgesproken toekomstplannen enig gevolg te geven.
In het vervolg van de procedure worden er vier getuigen gehoord. Twee notarissen, de vrouw en de man zelf. De eerste notaris verklaarde (onder meer) dat de vrouw (begin 20) tijdens het eerste gesprek dat zij alleen met de notaris had, niet had kunnen antwoorden op de vraag wat de achternaam was van haar toekomstige man, noch wist zij zijn geboortedatum. Zij was zelf begonnen over het finaal verrekenbeding dat zij wilde laten opnemen in de huwelijkse voorwaarden. Bij de notaris gingen op dat moment al de alarmbellen rinkelen. Tijdens het tweede gesprek dat de notaris had met beiden, vertelde de man dat hij een veebedrijf had. De vrouw was kapster. Het grote leeftijdsverschil (36 jaar) was de notaris ook opgevallen. De notaris had het gesprek beëindigd met de mededeling dat partijen er nog maar eens goed over na moesten denken.
De tweede notaris was het ook wel opgevallen dat de vrouw vooral de boventoon voerde, maar hem was niet verteld dat de man vermogend was. (Wijs geworden door het consult bij de eerste notaris had de vrouw de man vooraf geïnstrueerd de notaris niet te veel te vertellen.)
De rechtbank achtte de verklaring van de vrouw op diverse onderdelen ongeloofwaardig en concludeerde dat de vrouw van begin af aan de intentie heeft gehad om niet haar beloftes na te komen of om aan haar tegen de man uitgesproken toekomstplannen enig gevolg te geven. Vóór het huwelijk regelt de vrouw op korte termijn de beoogde huwelijkse voorwaarden die haar bij echtscheiding recht geeft op een vordering op de man ter grootte van de helft van zijn vermogen (minus de helft van haar vermogen maar over de omvang daarvan heeft de vrouw zelf gesteld dat zij “geen noemenswaardig vermogen” heeft) en na het huwelijk komt de vrouw geen van de beloftes na jegens de man en besluit ze op een volslagen onverwacht moment voor de man en zonder plausibele en ongeloofwaardige reden om de echtscheiding in gang te zetten en door te zetten.
De rechtbank komt tot de conclusie dat de man het bewijs heeft geleverd. Daarmee doet zich de situatie voor dat naar het oordeel van de rechtbank onverkorte toepassing van de tussen partijen overeengekomen huwelijkse voorwaarden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, omdat het de vrouw niet om het huwelijk (inclusief kinderen krijgen en samenwonen) te doen is geweest, maar om via het huwelijk en de daarop volgende echtscheiding te beschikken over het geld van de man ofwel zijn vermogen. Daarbij weegt mee dat de vrouw geen enkele bijdrage heeft geleverd aan de opbouw van het vermogen van de man en de man zijn vermogen tijdens zijn arbeidzaam leven als boer gedurende circa 40 jaar heeft opgebouwd. Tot slot weegt mee dat onverkorte toepassing van de huwelijkse voorwaarden er toe zou leiden dat de man zijn bron van bestaan (bedrijf) zou moeten verkopen teneinde de vrouw uit te kunnen keren.
Het verzoek van de vrouw om de man te veroordelen tot (kort gezegd) de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden wordt afgewezen.