Het gerechtshof Den Bosch heeft op 13 april beslist dat er geen aanspraak bestaat op de verdeling van de tijdens het huwelijk opgebouwde schadevrije jaren omdat deze niet in de huwelijkse gemeenschap vallen.
Partijen waren in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. In de echtscheiding vordert de vrouw de verdeling van de schadevrije jaren (de no-claimkorting) die
zijn opgebouwd in de verzekering van de tot de ontbonden huwelijksgemeenschap
behorende auto. De verzekeraar had aan die verdeling haar medewerking onthouden en dus was het volgens de vrouw aan
partijen om die verdeling te effectueren. Daarmee claimde de vrouw een vordering op de man ter hoogte van het premievoordeel dat zij zou hebben genoten indien de
verzekeraar wel met de verdeling van de opgebouwde schadevrije jaren had
willen instemmen.
De man verweert zich met de stelling dat de autoverzekering op zijn naam staat. Híj heeft de
no-claimkorting opgebouwd en hij heeft zelf een belang bij het behouden van
die opbouw op het moment dat hij niet langer over een auto van de zaak kan
beschikken. De door de vrouw verzochte compensatie van misgelopen premievoordeel is
niet toewijsbaar, omdat het gaat om een persoonsgebonden voordeel, dat niet
voor verdeling in aanmerking komt, aldus de man.
In hoger beroep stelt het hof voorop dat de huwelijksgemeenschap wordt
gevormd door goederen en schulden van de echtgenoten (artikel 1:94 BW oud).
Teneinde te kunnen vaststellen of de no-claimkorting moet worden aangemerkt
als een goed, en of deze daarmee tot de huwelijksgemeenschap behoort, is
vereist dat die no-claimkorting een vermogensrecht is (artikel 3:1 jo. 3:6
BW). Volgens artikel 3:6 BW zijn vermogensrechten: rechten die, hetzij
afzonderlijk hetzij tezamen met een ander recht, overdraagbaar zijn, of er
toe strekken de rechthebbende stoffelijk voordeel te verschaffen, ofwel
verkregen zijn in ruil voor verstrekt of in het vooruitzicht gesteld
stoffelijk voordeel. Vast staat dat de no-claimkorting niet zelfstandig overdraagbaar is (omdat
daarvoor de medewerking van de verzekeraar nodig is) en niet los kan worden
gezien van de autoverzekering van de man. Het hof merkt de no-claimkorting daarom
aan als een persoonlijke korting van de man (in zijn hoedanigheid van
verzekeringnemer) op de door de verzekeraar geheven premie. Daarmee is geen
sprake van een vermogensrecht in de zin van artikel 3:6 BW, zodat het ook
geen deel kan uitmaken van de huwelijksgemeenschap van partijen en waardoor
verdeling hiervan niet mogelijk is. Het hof wijst de vordering af.