Over de vraag in hoeverre kinderalimentatie van openbare orde is en het de rechter vrijstaat om voorbij te gaan aan een door de ouders gesloten kinderalimentatie-overeenkomst, lijken in de jurisprudentie en in de literatuur verschillende opvattingen te bestaan. Degenen die betogen dat kinderalimentatie van openbare orde is, wijzen daarbij vaak op HR 24 november 1972 (NJ 1973, 288). In die uitspraak oordeelde de Hoge Raad dat de rechter die - op grond van artikel 1:406 BW (voor het eerst) - kinderalimentatie vaststelt, daarover zelfstandig oordeelt met inachtneming van de wettelijke maatstaven, zonder gebonden te zijn aan wat de ouders onderling over die alimentatie zijn overeengekomen. Die uitspraak is echter gegeven in een geheel andere tijd, waarin na echtscheiding nog aan één van de ouders het gezag over de kinderen werd toegekend. Dat is nu anders. Tegenwoordig is het uitgangspunt dat de ouders na de echtscheiding of het verbreken van hun relatie gezamenlijk het gezag uit blijven oefenen. Ook zijn zij verplicht om bij het uiteengaan een ouderschapsplan te sluiten, waarin zij juist afspraken dienen te maken over (onder meer) de kinderalimentatie. De wetgever wil de ouders dus juist stimuleren om samen afspraken maken over de kinderalimentatie. Daarmee verdraagt zich niet goed dat de rechter vervolgens zomaar over deze gemaakte afspraak heen zou kunnen stappen. Wel heeft de wetgever in artikel 1:400 lid 2 BW bepaald dat overeenkomsten waarbij van het krachtens de wet verschuldigde levensonderhoud wordt afgezien, nietig zijn. Daarmee heeft de wetgever als het ware een ondergrens gegeven voor de contractsvrijheid van partijen. Een door hen gemaakte afspraak kan niet tot gevolg hebben dat in feite wordt afgezien van de kinderalimentatie die volgens de wet verschuldigd zou zijn.
Kortom, de afspraken die partijen maken, zijn niet zonder meer geldig, maar de rechter mag hier ook niet zomaar van afwijken.
Als de rechter na eigen onderzoek vaststelt dat rekening is gehouden met de behoefte van de kinderen en de draagkracht van partijen (en er dus niet is gecontracteerd in strijd met de dwingendrechtelijke bepaling van artikel 1:404 BW), kunnen de afspraken in stand worden gelaten. Deze regels zijn er om ervoor te zorgen dat kinderen niet tekort komen als gevolg van de afspraken tussen hun ouders.
Het voorgaande is ontleend aan een uitspraak van de rechtbank Gelderland van 3 februari 2021. Uitspraak werd gedaan in een zaak waarin vader af wilde van de afspraak met moeder over de hoogte van de bijdrage voor hun kinderen. Moeder had de rechtbank gevraagd de alimentatie vast te stellen op basis van de uitgangspunten van de vaststellingsovereenkomst. Vader stelde echter dat hij niet aan de overeenkomst kon worden gehouden, omdat hij zich niet voldoende heeft laten inlichten over de wettelijke maatstaven. Het staat partijen bovendien niet zonder meer vrij een afspraak als de onderhavige te maken, aldus vader. Volgens vader was er sprake van een grove miskenning van de wettelijke maatstaven. De rechtbank was het niet met hem eens omdat partijen bij het maken van het ouderschapsplan en de vaststellingsovereenkomst bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven. Zo staat over de hoogte van het netto gezinsinkomen vermeld: ‘Dit is weliswaar lager dan het bedrag waarmee in de alimentatieberekeningen is gerekend die in de periode 2013 tot 2019 door partijen zelf zijn gemaakt, maar partijen gaan akkoord met deze bedragen en achten deze een goede basis voor de toekomstige berekeningen.’ In de slotopmerkingen staat vervolgens: ‘Inkomsten van de huidige of eventuele toekomstige partners van zowel vader als moeder zullen op geen enkele wijze worden meegenomen in de berekeningen ter vaststelling van de kinderalimentatie’. Daar komt bij dat vader aan moeder heeft bericht: ‘De gemaakte afspraak om enkel met het salaris van jou en mij uit te gaan, is een coulante afspraak mijnerzijds. Deze wil ik graag blijven respecteren als er ook rekening wordt gehouden met de in deze mail genoemde punten: 1. cost of living, 2. zorgkorting, 3. onderhoudsverplichtingskosten (weerzienskosten) en 5. kosten zomervakantie.’ Hieruit blijkt volgens de rechtbank een bewuste afwijking van de wettelijke maatstaven en uitgangspunten bij de berekening van de hoogte van kinderalimentatie.
Moeder is inmiddels hertrouwd zodat de stiefvader volgens huidige wetgeving ook een onderhoudsverplichting heeft ten aanzien van de kinderen die tot hun gezin behoren. Een berekening volgens de wettelijke maatstaven (De Tremanormen) waarbij rekening wordt gehouden met de draagkracht van de stiefvader zou gunstig uitvallen voor vader. Daar steekt de rechtbank een stokje voor door vader aan de afspraken te houden. Hierbij betrekt de rechtbank de omstandigheid dat er wetgeving in voorbereiding is die zal regelen dat stiefouders niet langer hoeven bij te dragen voor stiefkinderen, met als achtergrond dat dit de verantwoordelijkheid van ouders voor hun kinderen is.
De rechtbank volgt vader ook niet in zijn stelling dat het niet relevant zou zijn
of partijen bewust of onbewust zijn afgeweken. Vader verwijst in dit kader naar
Hof Arnhem-Leeuwarden 5 maart 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:1973), waarin het hof concludeerde dat het voldoende is om aan te
nemen dat de overeenkomst is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke
maatstaven als er sprake is van een duidelijke wanverhouding tussen de
onderhoudsbijdrage waartoe de rechter zou hebben beslist en die welke
partijen zijn overeengekomen, en de overeenkomst dus voor wijziging vatbaar
is. Volgens het hof kan dan in het midden blijven of partijen al dan niet
bewust van de wettelijke maatstaven zijn afgeweken. Die uitspraak is echter
van vóór HR 1 november 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1689), waaruit volgt dat contractsvrijheid wordt begrensd door de
wettelijke maatstaven. Dit om te voorkomen dat de kinderen worden benadeeld
door de financiële afspraken die hun ouders maken. De uitspraak van de rechtbank Gelderland is terug te vinden onder kenmerk: ECLI:NL:RBGEL:2021:510. |