Een procedure bij de rechtbank kan lang duren. Niet alle geschillen kunnen zolang wachten op een rechterlijk oordeel. Daarom kunnen spoedeisende kwesties in kort geding worden voorgelegd aan de voorzieningenrechter. Deze geheel zelfstandige procedure is gericht op het verkrijgen van een voorlopige beslissing vooruitlopend op een bodemprocedure. De bodemprocedure wordt in veel gevallen echter niet meer gevoerd omdat partijen zich neerleggen bij het oordeel van de voorzieningenrechter. Indien de bodemprocedure wel wordt gevoerd is de bodemrechter in beginsel niet gebonden aan het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter. Dit voorlopige karakter brengt ook met zich mee dat in kort geding geen ontbinding of vernietiging van een overeenkomst kan worden uitgesproken. Ook kan een rechter geen formele vaststellingen doen over aansprakelijkheid en dergelijke. Niet alle vorderingen lenen zich dus voor een kort geding.
Indien sprake is van een dreigende gedraging van de gedaagde partij in strijd met hetgeen deze dient te doen of na te laten, kan de voorzieningenrechter op grond van een afweging van de wederzijdse belangen beslissen dat hij een verbod of een bevel zal opleggen. Bij een gebod of verbod wordt meestal een dwangsom opgelegd voor iedere dag dat de gedaagde niet aan de veroordeling voldoet, als drukmiddel tot naleving. In kort geding kan een straatverbod worden opgelegd maar bijvoorbeeld ook een bevel tot medewerking aan de verkoop van de echtelijke woning na scheiding.
Voor een toewijzing van een vordering in kort geding moet er sprake zijn van spoedeisend belang. Zaken waarbij een vonnis in een bodemprocedure kan worden afgewacht worden in beginsel niet in kort geding toegewezen. Bij geldvordering speelt ook nog het restitutierisico mee: het risico dat een op grond van het kort-geding-vonnis te betalen geldsom niet kan worden terugbetaald aan gedaagde mocht dit voorlopige oordeel worden vernietigd. Daarom weegt de voorzieningenrechter dit risico mee bij de afweging of de vordering kan worden toegewezen.
Een kort geding wordt ingeleid met een dagvaarding. De eisende partij verzoekt op basis van een concept-dagvaarding een zittingsdatum te bepalen aan de voorzieningenrechter bij de rechtbank. Na bepaling van de datum wordt de gedaagde per dagvaarding opgeroepen om op die zitting te verschijnen. De gedaagde kan vooraf schriftelijk verweer voeren maar kan ook wachten met het voeren van verweer en op zitting mondeling het verweer voeren. Is het geschil te ingewikkeld, dan zal de rechter de partijen verwijzen naar een bodemprocedure waarin uitgebreider onderzoek kan worden verricht. Het vonnis volgt meestal twee weken na de zitting, of indien nodig eerder (soms dezelfde dag nog). De eisende partij heeft een advocaat nodig. Voor de verweerder/gedaagde geldt geen verplichte procesvertegenwoordiging door een advocaat tenzij deze ook een (tegen)vordering wil indienen.