Gelijk hebben en gelijk krijgen zijn twee verschillende dingen. In een procedure is het op de eerste plaats van belang dat een partij aan haar stelplicht voldoet en de stellingen voldoende worden gemotiveerd. Degene die feiten stelt zal deze ook moeten kunnen bewijzen als deze door de wederpartij niet worden erkend. Bewijs is dus van groot belang.
Bij gebrek aan bewijs kan
het soms lastig zijn om te voldoen aan de stelplicht.
Op grond van art. 21 Rv zijn partijen verplicht de
voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Zodoende kan op een procespartij een spontane
mededelingsplicht rusten ten aanzien van feiten die voor het eigen
standpunt ongunstig zijn. Een partij mag daarbij wel de relevante feiten vanuit de eigen invalshoek interpreteren.
Op grond van artikel 22 Rv kan de rechter partijen
bevelen bepaalde, op de zaak betrekking hebbende
bescheiden over te leggen. Het gaat om een zelfstandige bevoegdheid
van de rechter. Partijen kunnen niet zelf op grond van artikel 21 of 22 Rv informatie bij
een andere partij opvragen, met andere woorden: zij kunnen daaraan geen eigen vorderingsrecht
ontlenen. Toch kan art. 22 Rv dienen om met een gemotiveerd verzoek de beschikking te krijgen over bepaalde informatie. Een gemotiveerd verzoek kan de rechter niet zonder meer naast zich neerleggen. De Hoge Raad heeft eerder in een alimentatieprocedure (
HR 27 maart 2009, NJ 2009, 254) geoordeeld dat de rechter een motiveringsplicht heeft wanneer een verzoek om gebruik te maken van de bevoegdheid uit hoofde
van art. 22 Rv wordt afgewezen. In die procedure was volgens de stelling van de man sprake van een bepaald inkomen aan de zijde van zijn (ex)vrouw. Hij wenste die stelling aannemelijk te maken aan de hand van door de
vrouw over te leggen financiële stukken en deed daarbij het verzoek aan de rechter om gebruik te
maken van de in art. 22 Rv neergelegde bevoegdheid om de vrouw te bevelen
bepaalde stukken over te leggen. De rechter mocht dat verzoek niet zomaar afwijzen volgens de Hoge Raad. Een dergelijk
verzoek dient wel specifiek en goed gemotiveerd te zijn.
Een partij kan het verschaffen van informatie slechts weigeren in geval van
gewichtige redenen (art. 22, tweede zin, Rv). De rechter beslist of de weigering gerechtvaardigd is, bij gebreke waarvan hij daaruit de gevolgtrekking kan maken die hij geraden acht.
Een belangrijke exhibitieplicht is geregeld in art. 843a Rv. Deze
bepaling omschrijft wanneer een partij inzage, een afschrift of uittreksel kan vorderen van bepaalde bescheiden.Onder bescheiden
worden mede verstaan: op een gegevensdrager aangebrachte gegevens. Art. 843a Rv voorziet niet in een onbeperkt recht op inzage. Voor het vorderen van inzage van bescheiden gelden drie voorwaarden: er moet sprake zijn van een rechtmatig
belang, het moet gaan om bepaalde bescheiden, én de bescheiden moeten
zien op een rechtsbetrekking waarin de eisende partij is. Een rechtmatig belang is aanwezig indien de eiser de betreffende bescheiden nodig heeft om
zijn rechtspositie te bepalen of aan de op hem rustende bewijslast te kunnen voldoen. Uit het begrip ‘bepaalde bescheiden’ volgt dat de bescheiden waarvan inzage wordt
gevorderd in elk geval voldoende gespecificeerd moeten zijn.
In de praktijk komt het regelmatig voor dat partijen op het moment dat de echtscheidingsprocedure start al gescheiden wonen en soms ook al de financiën hebben gesplist en één van partijen al (langer) gebruik maakt van een ‘eigen’ rekening. Het verzoek aan de rechter om de andere partij te bevelen bankafschriften in het geding te brengen wordt niet zonder meer toegewezen. De stelling dat de andere partij informatie achterhoudt of verplicht is openheid van zaken te geven, is niet voldoende. Als je niet kunt aangeven waarnaar je precies op zoek bent, dan zal het verzoek als zijnde een 'fishing expedition' worden afgewezen.
Het gerechtshof Arnhem deed op 20-11-2018 uitspraak in een alimentatiekwestie (ECLI:NL:GHAMS:2018:4275) en zag wel aanleiding om (op verzoek van de vrouw op grond van artikel 843a Rv) te bepalen dat de man aan de vrouw inzage moet geven in de door de vrouw verzochte gegevens (afschriften van zijn creditcard, het verloop van de rekening-courant) over een periode van drie jaren. Het Hof besteedt aandacht aan de vereisten van art. 843a Rv en oordeelt dat de vrouw haar verzoek tot inzage in de door haar verzochte bescheiden voldoende heeft geconcretiseerd. Voorts heeft zij gemotiveerd aangegeven welke afschriften zij wenst in te zien en met welk doel (bepaalbaarheid). Tot slot oordeelt het Hof dat de vrouw een rechtmatig belang heeft bij inzage in de afschriften teneinde aan de hand daarvan haar behoefte te onderbouwen (rechtmatig belang). De privacy-bezwaren van de man stonden volgens het Hof niet aan toewijzing van het verzoek van de vrouw in de weg.
Er zijn veel uitspraken waaruit blijkt dat vaak tevergeefs een beroep wordt gedaan op art. 843a Rv. Voorbeelden: uitspraak van het Hof Arnhem-Leeuwarden van 26 februari 2015 (ECLI:NL:GHARL:2015:1805) en de uitspraak van het Hof ‘s-Gravenhage van 6 december 2011 (ECLI:NL:GHSGR:2011:BU8665). Heel vaak is een beroep op het recht op inzage ex artikel 843a Rv ook niet nodig. De partij die zich verweert tegen een vordering kan zelfstandig belang hebben bij het indienen van de stukken waar de ander (impliciet) om vraagt. Het gaat er maar net om wie wat moet bewijzen. Indien een partij stelt en kan bewijzen behoefte te hebben aan een bijdrage en de andere partij zich beroept op het ontbreken van draagkracht, dan zal de laatste dat met bescheiden (loonspecificaties etc.) moeten kunnen onderbouwen. Een beroep op privacy helpt daarbij niet.
Niet alleen in het kader van de alimentatie, maar ook in het kader van de verdeling of afwikkeling van huwelijkse voorwaarden wordt geprobeerd inzage af te dwingen, maar niet altijd met succes (Hof Den Haag van 13 november 2013 (ECLI:NL:GHDHA:2013:4614). Indien het vermoeden bestaat dat de andere partij zaken achterhoudt en het lukt niet om inzage te verkrijgen kan het goed zijn om uitdrukkelijk te wijzen op de sanctie die de wet daaraan verbindt in artikel 3:194 BW. Zie daarover mijn andere blog.