In het familierecht geldt als hoofdregel dat ieder de eigen kosten van de procedure draagt. Een veroordeling in de kosten komt dus niet vaak voor als het gaat om een procedure tussen ex-partners. Zowel de verliezende als de winnende partij, dragen ieder hun eigen kosten, tenzij er goede redenen zijn voor de rechter om één van partijen in de kosten van de andere partij te veroordelen. Daarbij kan het zelfs zo zijn dat de 'winnende' partij in de kosten wordt veroordeeld. Winnen of verliezen is immers geen maatstaf voor de kostenveroordeling in het familierecht. Een ander onnodig op kosten jagen, kan wel reden zijn om iemand in de kosten te veroordelen. Zo besliste het Gerechtshof Den Haag op 18 november 2020 dat de lakse houding van de man in de procedure tot vaststelling van de kinderalimentatie voldoende reden was om hem in de door de vrouw gemaakt proceskosten te veroordelen.
De vrouw had de rechtbank verzocht om vaststelling van een bijdrage ad € 300,00 ten laste van de man voor hun minderjarige zoon. De man had zonder enige onderbouwing gesteld dat hij geen draagkracht had. De rechtbank had het bedrag ad € 300,00 dan ook toegewezen. Met een heel summier beroepschrift kwam de man in hoger beroep bij het Gerechtshof. Kort voor de zitting diende de man nog een aanvullend
verweerschrift in, alsmede zijn financiële gegevens. Het hof vindt de wijze
waarop de advocaat namens zijn cliënt procedeert onzorgvuldig, met als
gevolg dat de vrouw kosten dient te maken met betrekking tot het hoger beroep. Als de man tijdig aan de vrouw zijn financiële gegevens had verstrekt, dan had wellicht het hoger
beroep voorkomen kunnen worden. Door de wijze waarop de advocaat namens zijn
cliënt procedeert, wordt het rechterlijk apparaat nodeloos belast en worden
nodeloze kosten gemaakt. Desondanks neemt het hof kennis van het aanvullende
beroep, omdat de vrouw voldoende gelegenheid heeft gehad om zich te verweren. Na
inhoudelijke beoordeling vernietigt het hof de beschikking van de rechtbank, waarbij de bijdrage wordt vastgesteld op de minimale bijdrage ad € 25,00 per maand. De man had dus wel gelijk: hij beschikte niet over voldoende draagkracht om de door de vrouw verzochte, hogere bijdrage te betalen, maar had dat alleen niet eerder met bewijsstukken aangetoond.
Het hof is van oordeel dat de vrouw, als gevolg van
de lakse houding van de man, onnodig in de procedure in hoger beroep is betrokken en
onnodig (extra) kosten heeft moeten maken. Het hof veroordeelt de man daarom in de
kosten van het hoger beroep, aan de zijde van de vrouw begroot op in totaal €
630.
de uitspraak is terug te vinden onder kenmerk: ECLI:NL:GHDHA:2020:2216