Heb je recht op partneralimentatie als je zelf ook zou kunnen gaan werken om in eigen levensonderhoud te voorzien? Nee, vond het gerechtshof Arnhem. Lees hieronder waarom.
De vrouw heeft in 2019, na drie jaar huwelijk, de echtscheiding aangevraagd. Daarbij vraagt zij tevens om haar partneralimentatie toe te kennen en wel een bijdrage van € 1.750 per maand ten laste van de man. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en het verzoek om partneralimentatie afgewezen. De vrouw gaat hiertegen in hoger beroep.
Op grond van artikel 1:156 lid 1 BW kan de rechter een echtgenoot die niet voldoende inkomsten voor zijn levensonderhoud heeft en die ook niet in redelijkheid kan verwerven een uitkering tot levensonderhoud toekennen ten laste van de andere echtgenoot.
Het hof moet daarvoor de volgende beslissingen nemen:
Hoe hoog zijn de uitgaven of reserveringen die de vrouw voor haar levensonderhoud mag doen (behoefte)?
Heeft de vrouw voldoende inkomsten of kan zij voldoende inkomsten hebben om dat zelf te betalen (behoeftigheid)?
Kan de man het bedrag dat de vrouw nodig heeft betalen (draagkracht)?
Als de vrouw voldoende inkomsten heeft of kan hebben om haar eigen levensonderhoud te betalen, is vraag 3 niet meer aan de orde.
De vrouw geeft een overzicht van de uitgaven en reserveringen die zij per maand voor haar levensonderhoud moet doen. Het totaal van die uitgaven en reserveringen vormt de behoefte van de vrouw en is € 1.521,89. De man vindt dat teveel. De man laat bepaalde kosten buiten beschouwing omdat ze niet worden aangetoond met facturen of bankafschriften. Die kosten komen het hof echter wel redelijk voor.
De man brengt nog naar voren dat de behoefte van de vrouw naar Turkse maatstaven moet worden bepaald, maar legt niet uit wat dat betekent voor de hoogte van de behoefte. Als de man bedoelt dat de vrouw kan terugkeren naar Turkije en daar kan werken en kan terugvallen op haar sociale netwerk ziet hij over het hoofd dat de vrouw in Nederland woont. Hij ziet ook over het hoofd dat tussen hem en de vrouw door hun huwelijk een lotsverbondenheid is ontstaan (artikel 1:81 BW) en dat hij daarom na echtscheiding, voor zover dat nodig en mogelijk is, aan de vrouw alimentatie moet betalen.
Het hof stelt de behoefte van de vrouw, na een kleine correctie, vast op € 1.521,89. Maar dan komt de behoeftigheid van de vrouw aan de orde.
De vrouw woont sinds 13 april 2017 in Nederland. Zij ontvangt een uitkering op grond van de Participatiewet. Uit de betalingsspecificatie volgt dat haar uitkering bruto € 1.052,32 is. De vrouw zegt dat de gemeente haar heeft vrijgesteld van arbeid en van de verplichting te solliciteren. Het hof en de man kunnen dat niet controleren omdat zij nalaat daarvan een schriftelijk bewijsstuk te laten zien. Zij legt ook niet uit waarom zij niet kan werken. Zij zegt zelf dat ze de Nederlandse taal niet machtig is, maar dat betekent nog niet dat zij dan niet zou kunnen werken. Lang niet altijd is daarvoor de beheersing van de Nederlandse taal een vereiste. Verder laat ze niet zien welke opleidingen zij heeft gevolgd en wat voor werk zij in het verleden, voor of tijdens haar huwelijk, heeft verricht. De slotsom is dat het hof net als de rechtbank vindt dat zij niet goed uitlegt waarom zij niet zelf kan werken en in haar behoefte van € 1.521,89 kan voorzien. Het hof moet daarom ervan uitgaan dat zij zelf voldoende kan verdienen om haar uitgaven en reserveringen van € 1.521,89 te betalen. Het hof hoeft daarom niet meer naar de draagkracht van de man te kijken.
Het verzoek om partneralimentatie wordt dan ook door het gerechtshof afgewezen. De vrouw ontvangt dan nog steeds een bijstandsuitkering. Met deze beslissing van het hof zal de man zich kunnen verweren tegen een verhaalsbijdrage die de sociale dienst mogelijk zal willen opleggen.
Deze uitspraak van 1-9-2020 is terug te vinden onder kenmerk: ECLI:NL:GHARL:2020:6828