Bij de verdeling van de gemeenschap of de verrekening op basis van de huwelijkse voorwaarden kan er sprake zijn van een schenking waarover schenkbelasting betaald moet worden. Dat is het geval wanneer een partij méér krijgt dan waar hij of zij eigenlijk recht op heeft. Er zijn mogelijkheden om de schenkbelasting te voorkomen.
De staatssecretaris van Financiën heeft in een besluit van 29 maart 2018 (nr. 2018-45958) aangegeven dat geen sprake is van een schenking:
De Hoge Raad heeft al in het verleden, op 28 januari 1959, beslist dat het wijzigen van het huwelijksgoederenregime van een zogenoemde koude uitsluiting naar een algehele gemeenschap van goederen tijdens het huwelijk geen schenking is. Volgens een later arrest van 17 maart 1971 is daarvan ook geen sprake als de wijziging in een algehele gemeenschap van goederen in het zicht van overlijden plaats vindt.
Sinds die tijd is het onduidelijk of hetzelfde geldt voor de wijziging van koude uitsluiting naar een beperkte gemeenschap van goederen. De Staatssecretaris van Financiën stelt zich daarbij zeer terughoudend op en is van mening dat bij het aangaan van een beperkte gemeenschap van één goed sprake is van een schenking. De vermogensverschuiving is dan volgens de Staatssecretaris bepaalbaar.
Het is daarbij volgens hem niet relevant of de beperkte gemeenschap ontstaat bij het aangaan van het huwelijk of dat de beperkte gemeenschap tijdens het huwelijk wordt gecreëerd nadat er eerst sprake was van koude uitsluiting.
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft in een specifieke casus geoordeeld dat het aangaan van een beperkte gemeenschap geen schenking is en heeft de vrouw in die procedure in het gelijk gesteld. Onder verwijzing naar de jurisprudentie van de Hoge Raad uit 1959 en 1971 oordeelde het Hof dat er ook bij het aangaan van een beperkte gemeenschap nog geen voltooide vermogensverschuiving heeft plaatsgevonden. Zolang de beperkte gemeenschap bestaat, is niet bekend wat de echtgenoten aan het einde van de beperkte gemeenschap kunnen verdelen. Het gerechtshof stelde daarmee de vrouw in het gelijk die een aanslag van de fiscus had ontvangen.
De casus was als volgt: Een zeer vermogende man en de minder vermogende vrouw zijn met elkaar getrouwd op huwelijkse voorwaarden. In de huwelijkse voorwaarden hebben zij opgenomen een uitsluiting van iedere gemeenschap, met uitzondering van een bank- en effectenrekening. Na het bezoek aan de notaris heeft de man € 10 miljoen gestort op deze bankrekening. Daarna trouwen partijen, waardoor de huwelijkse voorwaarden van kracht worden. De bankrekening met het daarop staande saldo behoort vanaf dat moment tot de beperkte huwelijksgemeenschap waartoe beiden gerechtigd zijn.
De belastinginspecteur meent dat de man € 5 miljoen aan de vrouw heeft geschonken en legt aan de vrouw een aanslag schenkbelasting op.
Het hof vindt dat geen sprake kan zijn van een – door de fiscus aangenomen – voltooide vermogensverschuiving ten tijde van het huwelijk. ‘Tijdens het huwelijk kan (afgezien van wijziging van de huwelijkse voorwaarden) niet worden overgegaan tot beëindiging van de beperkte gemeenschap. Dat brengt mee dat, zolang de beperkte gemeenschap bestaat, niet bekend is wat de echtelieden aan het einde van de gemeenschap kunnen verdelen. De omvang van de beperkte gemeenschap kan immers aan het einde van de gemeenschap zijn toe- of afgenomen, bijvoorbeeld door goede dan wel slechte beleggingen. Daarvan uitgaande kan ten tijde van het aangaan van het huwelijk geen sprake zijn van een voltooide vermogensverschuiving.’ Partijen zijn het er daarnaast over eens dat, als beiden waren gehuwd in algemene gemeenschap van goederen, geen schenking kan worden aangenomen. ‘Zoals de vrouw naar het oordeel van het hof terecht heeft geconcludeerd, zou daarmee niet te verenigen zijn dat, gelet op de vermogens van de echtelieden ten tijde van het aangaan van het huwelijk , wel een schenking zou worden geconstateerd bij het aangaan van een beperkte gemeenschap.’
Uitspraak: ECLI:NL:GHARL:2019:10724