De man vermoedde de biologisch vader van het kind te zijn. Hij wil omgang en informatie. Hij heeft verzocht een bijzondere curator te benoemen die namens het kind het juridisch ouderschap van de echtgenoot van de vrouw kan ontkennen zodat vervolgens het juridisch vaderschap van de man kan worden vastgesteld. Om zijn stellingen te bewijzen verzoekt de man een DNA-onderzoek te gelasten.
De vraag die aan de orde is in deze zaak is of het Nederlands recht een voorziening kent zoals de man die vraagt. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft hierover in het arrest van 6 september 2016 (ECLI:NL:GHARL:2016:7165) overwogen dat in de jurisprudentie niet is aanvaard dat een mogelijke biologische vader een (persoonlijkheids-)recht op bepaling van zijn biologisch vaderschap heeft.
Nederland kent de algemene regel kent dat de gehuwde man vermoed wordt de vader van het kind te zijn, ter wille van de rechtszekerheid over het bestaan van familiebanden. Dit betekent dat, ook als zou komen vast te staan dat de man de verwekker is van het kind in kwestie, hij binnen de Nederlandse wet- en regelgeving geen mogelijkheid heeft om te bewerkstelligen dat hij de juridische vader wordt. Door het huwelijk met de vrouw is de echtgenoot de juridische vader van het kind. De Nederlandse wet- en regelgeving kent alleen voor de juridische ouders en het kind (vertegenwoordigd door de bijzondere curator) een mogelijkheid om dit vaderschap aan te tasten op grond van artikel 1:200 lid 1 Burgerlijk Wetboek.
De vrouw en haar echtgenoot zijn ervan overtuigd dat de echtgenoot de biologische vader is. Een DNA-onderzoek is voor hun onbespreekbaar. Ook de bijzondere curator is niet van plan om, gesteld dat zou blijken dat de man de verwekker is, een afstammingsprocedure te starten, omdat het kind nu opgroeit in het gezin van de vrouw en haar echtgenoot en zij de rust binnen het gezin niet in gevaar wil brengen. Een DNA-onderzoek is dus niet van betekenis met het oog op een mogelijke afstammingsprocedure.
Het hof Arnhem-Leeuwarden heeft in voornoemde uitspraak echter ook overwogen dat er naast de afstammingskwestie meer te respecteren belangen zijn verbonden aan de vaststelling van het biologisch vaderschap, zoals bijvoorbeeld het recht op omgang. Kinderen hebben immers het recht om hun ouders te kennen en door hen te worden verzorgd (artikel 7 van het Verdrag inzake de rechten van het kind), het recht op bescherming van hun identiteit (artikel 8 IVRK) en het recht op een ongestoord gezins- of familieleven met ouders en derden met wie zij in een nauwe persoonlijke betrekking staan en op erkenning en bescherming van zijn privéleven (artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens).
De rechtbank Gelderland achtte een onderzoek naar het biologisch vaderschap echter niet in belang van het kind en het gezin waarin hij opgroeit. De belangen van het kind en het gezin waarin hij opgroeit wogen voor de rechtbank Gelderland zwaarder dan het (persoonlijkheids-)recht van de man bij vaststelling van het mogelijke biologisch vaderschap (artikel 8 EVRM).
De man gaf weinig blijkvan inzicht in de gevolgen die de mogelijke vaststelling van het biologisch vaderschap en een omgangsregeling voor het kind en het gezin waarin hij opgroeit zal hebben.De rechtbank is daarom van oordeel dat een DNA-onderzoek een te grote inbreuk zal zijn op de persoonlijke levenssfeer van het gezin, omdat dat de balans binnen het gezin waarin het kind nu wordt verzorgd en opgroeit ernstig zal verstoren. Het verzoek om een DNA-test te gelasten wordt daarom afgewezen.
Omdat vanwege het ontbreken van een positieve DNA-test niet vaststaat dat de man de biologisch vader is, worden ook de andere verzoeken van de man afgewezen. Er geen wettelijke grond voor het vastleggen van een omgangsregeling en informatieregeling, nu de man noch als de verwekker van het kind kan worden beschouwd noch in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat.