Hebt u een eigen woning en gaat u uit elkaar? Dan heeft dit fiscale gevolgen. Indien u de woning verlaat kunt u, gebruik makend van de echtscheidingsregeling, nog twee jaar de hypotheekrente-aftrek genieten ook al woont u niet meer in de woning. De hypotheekrente-aftrek is echter gekoppeld aan de eigendomsverhouding. Is de woning gezamenlijk eigendom, dan kunt u dus slechts de helft aftrekken. Indien u de volledige rente betaald dan kunt u de andere helft mogelijk toch in aftrek brengen als u deze opgeeft als partneralimentatie. Voorwaarde is wel dat er sprake is van een onderhoudsverplichting ten opzichte van degene die in de woning achterblijft. Het komt regelmatig voor dat één van partijen na de scheiding nog een tijd in de echtelijke woning blijft wonen en de ander na vertrek de volledige hypotheekrente blijft betalen. Indien er een onderhoudsverplichting bestaat dan kan de gehele hypotheekrente voor aftrek in aanmerking komen. De ander, de "ontvanger", betaalt wel belasting over dat deel van de hypotheekrente. Als er geen onderhoudsverplichting bestaat, zoals bij samenwoners, dan kan men dus geen gebruik maken van deze regeling. Maar ook als bij convenant wordt afgezien van partneralimentatie raakt men dus deze fiscale tegemoetkoming kwijt, terwijl het heel goed mogelijk is dat men juist heeft willen afzien van de partneralimentatie omdat op deze wijze (kosteloos wonen) gedeeltelijk in het levensonderhoud wordt voorzien. Het opstellen van het echtscheidingsconvenant komt dus heel nauw. Alle goede bedoelingen ten spijt kan een goed doordachte regeling niet altijd op begrip van de belastingdienst rekenen als deze regeling niet goed is geformuleerd in het convenant. Zo blijkt ook weer uit een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 15 oktober 2019 (ECLI:NL:RBDHA:2019:14410) Partijen hadden hun geregistreerd partnerschap ontbonden en de vrouw was in de woning blijven wonen. In de vaststellingsovereenkomst hadden partijen de volgende regeling opgenomen: ‘Beide partijen kunnen voorzien in hun eigen kosten voor levensonderhoud en hebben geen behoefte aan een bijdrage van de andere partner in zijn/haar kosten voor levensonderhoud. Partijen doen daarom reeds nu voor alsdan afstand van het recht een bijdrage in de kosten voor levensonderhoud van de andere partner te verlangen.’ Artikel 3.13 luidde: ‘De hypotheekschuld blijft gezamenlijk. De vrouw betaalt de maandelijkse rente en aflossing á € 425 op een door de man aan te wijzen bankrekening.’ In zijn IB-aangifte neemt de man de totale hypotheekrente op. Volgens hem is een deel aftrekbaar als partneralimentatie, omdat hij voor dat bedrag heeft bijgedragen in de kosten voor levensonderhoud van de vrouw, die financieel niet meer rond kon komen. Het andere deel kwalificeert volgens de man eveneens als partneralimentatie, nu de vrouw dit (vanwege haar financiële situatie) niet overeenkomstig de vaststellingsovereenkomst aan hem kon voldoen. De belastinginspecteur staat de aftrek echter niet toe. De rechtbank overweegt dat de man aannemelijk moet maken dat de door hem gedane betalingen kunnen worden aangemerkt als aan de vrouw gedane betalingen in het kader van onderhoudsverplichtingen. Omdat de man niet kan bewijzen dat hij de betalingen heeft verricht ingevolge een rechtstreeks uit het familierecht voortvloeiende verplichting, komen de door hem bedoelde betalingen niet voor aftrek in aanmerking. |