Het gerechtshof Den Haag heeft op 21 april 2014 beslist over de onderlinge draagplicht ten aanzien van een hypothecaire schuld waaraan partijen hoofdelijk verbonden waren, maar enkel omdat de bank verlangde dat de vrouw als (beoogd) mede-eigenaar mee tekende.
Partijen hebben jarenlang samengewoond in een woning die zij in 2010 samen hebben gekocht voor € 445.000,-. De woning is verkocht voor € 475.000,-. Tussen partijen is in geschil hoe de winst te verdelen. Niet in geschil is dat de eigendomsverhouding 50/50 is. Tussen partijen is wel in geschil hoe het bedrag dat ieder van hen uit die overwaarde krijgt berekend moet worden.
Het hof stelt voorop dat de mede-eigendomskwestie goederenrechtelijk van aard is. Enkel relevant is hoe ieder van partijen zijn aandeel in de woning heeft betaald. Zowel de man als de vrouw diende daartoe een bedrag van (€ 472.375,-:2=) € 236.187,50 onder de notaris te storten. Niet in geschil is dat de vrouw haar aandeel in de woning contant heeft betaald (uit de overwaarde van een eerdere woning en een lening bij haar moeder). Ook is niet in geschil dat de man zijn aandeel volledig diende te financieren. De daarvoor afgesloten lening bedroeg € 260.000,-. Dit is aanzienlijk meer dan het door de man in te leggen bedrag voor zijn aandeel van € 236.187,50. Reden voor de man om een hogere lening te nemen dan nodig was vormde de herfinanciering van een voordien bestaande schuld van de man bij Defam, groot € 20.107,20. De man heeft deze lening geherfinancierd onder de hypothecaire geldlening en de notaris heeft vervolgens (met geleend geld) die lening bij Defam afgelost. Gevolg van dit alles is dat de op het aandeel van de man een lening drukte van € 260.000,-: de man heeft dus € 23.812,50 meer geleend dan nodig voor de verwerving van zijn 50% deel in de eigendom. Voor de hypothecaire lening van de man waren partijen hoofdelijk verbonden, maar enkel omdat de bank, zoals gebruikelijk, verlangde dat de vrouw als (beoogd) mede-eigenaar mee tekende. Dat maakt haar echter in de interne verhouding tussen de man en de vrouw niet (mede) draagplichtig voor de lening. De interne draagplicht rust enkel op de man.
De woning is verkocht aan een derde voor € 475.000,-. Dit bedrag komt ieder van partijen voor hun aandeel toe: elk 50%, dus € 237.500,-. Op het aandeel van de vrouw drukt geen schuld/hypothecaire lening, gelet op het feit dat zij in de interne verhouding tot de man niet draagplichtig is voor de op de woning rustende hypothecaire lening. Voor het aandeel van de man geldt dat er ten tijde van de verkoop en levering van de woning nog een schuld (van de man) was van € 260.000,- voor de lening welke is aangegaan voor de verwerving van zijn aandeel in de woning met kosten, de aflossing en herfinanciering van de lening bij Defam en een persoonlijke lening van de man bij de Rabobank. De schuld van de man was zelfs groter dan het bedrag van de hypothecaire geldlening. De notaris heeft uit de opbrengst van de woning de bank genoemd bedrag voldaan. Als gevolg daarvan heeft de vrouw minder gekregen dan haar toekomt. Immers, voor het aandeel van de man geldt dat het verschil tussen aankoop en verkoop niet heeft geresulteerd in overwaarde, maar in onderwaarde. Tegenover het bedrag aan opbrengst waartoe de man op grond van zijn aandeel in de eigendom gerechtigd was (€ 237.112,-) - stond ten tijde van de verkoop voor de man immers een schuld (aan de bank) van € 265.694,11. De conclusie is dat de man ter zake van de opbrengst van zijn aandeel in de woning na aftrek van zijn schuld(en) ten bedrage van € 265.694,11 geen enkel bedrag toekomt.
Resteert de vraag naar de omvang van het bedrag dat de vrouw toekomt. Is dit gelijk aan het op de nota van afrekening genoemde bedrag in het kader van de verkoop: € 209.354,96? Zoals de vrouw terecht stelt komt haar, gelet op haar 50% aandeel in de gemeenschap, een bedrag van € 237.112,- toe en resteert voor haar een vordering op de man ten bedrage van € 27.757,04. Het hof beslist overeenkomstig de vordering van de vrouw. ECLI:NL:GHDHA:2020:915