De Hoge Raad heeft op 10 mei 2019 een uitspraak gedaan die met name aandacht verdient van samenwoners zonder samenlevingscontract. De Hoge Raad moest beslissen over het al dan niet aanwezig zijn van een recht van de vrouw op vergoeding wegens investering in de woning die volledig eigendom was van de man. Partijen woonden informeel samen en hadden samen een kind. De woning stond volledig op naam van de man en de vrouw had de verbouwing van de woning gefinancierd met geld dat zij had ontvangen van haar ouders. Na de verbreking van de relatie eiste de vrouw haar geld terug maar ving uiteindelijk bot. Ik zie het wel vaker gebeuren dat samenwoners die hun verhouding niet goed hebben vastgelegd in een samenlevingscontract en toch investeren in elkaars zaken. Ten onrechte wordt soms gedacht dat je jezelf als het ware kunt inkopen in een huis van de ander, als je in dat huis investeert. Er ontstaat echter geen gemeenschap door investering. Hooguit een vergoedingsrecht. Ook zie ik gebeuren dat de financiering (hypotheek) op beider naam wordt gezet bij een verbouwing, terwijl er geen rechten tegenover staan. Door de financiering op beider naam te zetten (wat de bank soms eist als extra zekerheid) ontstaat geen gemeenschappelijk eigendom van de woning maar wel hoofdelijke aansprakelijkheid voor de schuld!
In dit geval oordeelde de Hoge Raad dat de vrouw zelfs geen recht op vergoeding had. De wettelijke bepaling waarop zij een beroep had gedaan geldt alleen voor gehuwden en geregistreerd partners en werd niet analoog toegepast. De vrouw had ruim € 70.000,00 geïnvesteerd en kreeg daarvan geen vergoeding. Zelfs haar vordering op grond van ongerechtvaardigde verrijking werd afgewezen. De vrouw had gesteld dat de man zichzelf de kosten van de verbouwing had bespaard, maar in de procedure was duidelijk geworden dat de man geen geld had voor een verbouwing en de woning dus niet zelf verbouwd zou hebben.
Er waren geen goede afspraken gemaakt. Indien er en overeenkomst was gesloten tussen partijen dan zou deze nog kunnen worden aangevuld op grond van de redelijkheid en billijkheid, maar die was er ook niet tussen partijen.
De Hoge Raad gaf nog wel aan dat een vergoedingsrecht kan voortvloeien uit redelijkheid en billijkheid maar de vrouw had te weinig bijzondere feiten en omstandigheden gesteld om tot de conclusie te komen dat de vrouw op grond daarvan recht had op een vergoeding.