DeGecertificeerde Instelling (GI) heeft in het kader van de ondertoezichtstelling van een minderjarigede mogelijkheid omeen aanwijzing te geven (art: 263, 264 en 265 BW). Indien de ouders deze niet
opvolgen kan de GI de kinderrechter vragen om de aanwijzing te bekrachtigen. Als ouders
het niet eens zijn met de aanwijzing kunnen zij de kinderrechter vragen de aanwijzing vervallen te verklaren. Een aanwijzing kan schriftelijk worden gegeven, maar ook mondeling door de gezinsvoogd. Ouders kunnen hun bezwaar kenbaar maken bij de Gecertificeerde Instelling en binnen 14 dagen
vervolgens beroep aantekenen bij de Kinderrechter met een verzoekschrift, maar ook direct de kinderrechter verzoeken om de aanwijzing vervallen te verklaren.
Een schriftelijke aanwijzing is een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. De kinderrechter toetst of de aanwijzing zorgvuldig en onder afweging van alle betrokken belangen tot stand is gekomen en voldoende is gemotiveerd. Bij de beoordeling van de noodzaak een aanwijzing te geven komt de GI een zekere beleidsvrijheid toe. Dit betekent dat de kinderrechter, gegeven de taak van de GI, beoordeelt of in de gegeven omstandigheden voldoende grond bestaat om een schriftelijke aanwijzing te geven.De aanwijzing moet wel verband houden met het doel van de OTS. Zo kan de gezinsvoogd met een aanwijzing het contact (omgang) beperken tussen ouder en kind (in instelling of pleeggezin).
De rechtbank Limburg heeft op 7 januari 2020 een uitspraak gedaan die er feitelijk op neerkomt dat de GI zich niet heeft te bemoeien met de financiële rechten en verplichtingen van ouders indien dit geen onderdeel uitmaakt van het plan van aanpak of dat het noodzakelijk is om ontwikkelingsbedreiging kind weg te nemen.De uitspraak is terug te vinden op www.rechtspraak.nl onder kenmerk: ECLI:NL:RBLIM:2020:358.
|
Wat volgde was een afwijzing van het verzoek van de GI om de aanwijzing te bekrachtigen.