Het Gerechtshof Den Bosch heeft op 13 juni 2019 aangegeven dat de hofnorm een nuttige, in de alimentatiepraktijk veel gebruikte en meestal afdoende methode is om de huwelijksgerelateerde behoefte te begroten. Daarbij overwoog het Gerechtshof ook nog dat het op andere wijze vaststellen van de huwelijksgerelateerde behoefte meestal neerkomt op tijdrovende en moeizame exercities aan de hand van door partijen samengestelde zogenoemde behoeftelijsten, die in de hand werken dat naar de ene en de andere zijde overdreven standpunten worden verdedigd. In de grote meerderheid van die gevallen ziet het hof dat de slotsom geen wezenlijk andere is dan die welke met gebruikmaking van de hofnorm en gezond verstand zou zijn bereikt. Klare taal dus van het Gerechtshof Den Bosch. Volgens het Gerechtshof Den Bosch isde enkele en ongemotiveerde betwisting door de andere partij dat de hofnorm niet volstaat - uitzonderlijke gevallen daargelaten -onvoldoende om de andere partij te dwingen tot het op andere wijze dan middels de hofnorm onderbouwen van zijn/haar behoefteNaar het oordeel van het hof is zulks in overeenstemming met de opvatting van de Hoge Raad (HR 19 december 2003, ECLI:NL:HR:2003:AM2379, en HR 3 september 2010, ECLI:NL:HR: 2010:BM7050), inhoudende dat het hanteren van de hofnorm als enige maatstaf voor de behoefte niet kan wanneer daarbij voorbij gegaan wordt aan de door partijen aangevoerde relevante omstandigheden. Omdat door de onderhoudsplichtige in de procedure bij het gerechtshof Den Bosch geen relevante omstandigheden zijn aangevoerd, ziet het hof geen belemmering om van de op hofnorm gebaseerde behoefte uit te gaan. Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 13 juni 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:2151 |