De wettelijke maatstaven voor de bepaling van het bedrag dat voor levensonderhoud
verschuldigd is, zijn de behoefte van de onderhoudsgerechtigde en de draagkracht van
de onderhoudsplichtige.
Voor de vaststelling van de behoefte aan een bijdrage in de kosten van verzorging en
opvoeding van kinderen is in samenwerking met het Nationaal Instituut voor
Budgetvoorlichting (het NIBUD) een systeem ontwikkeld, gebaseerd op CBS-cijfers, dat
is neergelegd in het rapport ‘Kosten van kinderen ten behoeve van vaststelling
kinderalimentatie’, voor het eerst gepubliceerd in Trema 1994. Op basis van de leeftijd van de kinderen, het aantal kinderen en het gezamenlijk besteedbaar netto-inkomen voor de verbreking van de (huwelijkse) samenwoning worden de kosten van de kinderen bepaald aan de hand van de tabellen "eigen aandeel kosten kinderen'. De begrippen 'kosten' en 'behoefte' worden vaak door elkaar gebruikt.
Het Rapport Alimentatienormen (de Tremanormen) van de Expertgroep Alimentatie hanteert de volgende terminologie:
• kosten van een kind: het totaal per maand aan het kind bestede bedrag;
• kinderbijslag: de bijdrage van de overheid in de kosten voor opvoeding en
verzorging van een minderjarig kind;
• kindgebonden budget: de extra inkomensafhankelijke maandelijkse bijdrage
(inclusief alleenstaande ouderkop) van de overheid gericht op
inkomensondersteuning voor de ouder die kinderbijslag voor het kind ontvangt;
• eigen aandeel ouders in de kosten van het kind: dat deel van de kosten dat door de
ouders per maand uit hun eigen inkomen wordt bestreden; dat zijn dus de hiervoor
bedoelde kosten van kinderen minus de kinderbijslag;
• behoefte aan kinderalimentatie: dat deel van de kosten van een kind dat niet door
de kinderbijslag en de financiële bijdrage van de verzorgende ouder kan of behoeft
te worden bestreden.
Voorzover de verzorgende ouder niet kan en hoeft te voorzien in de kosten, bestaat er behoefte aan een bijdrage. De verzorgende ouder hoeft niet in alle kosten te voorzien, ook al zou zijn/haar draagkracht daartoe toereikend zijn omdat op beide ouders een onderhoudsverplichting rust, dus ook op de schouders van de niet-verzorgende ouder.
Behoefte moet worden onderscheiden van behoeftigheid. Men is behoeftig indien men zelf niet in het eigen levensonderhoud kan voorzien, dat wil zeggen indien men zelf daartoe de nodige middelen mist en die ook in redelijkheid niet kan verwerven. De verplichting van (stief)ouders jegens hun minderjarige en jongmeerderjarige (stief)kinderen bestaat onafhankelijk van de vraag of sprake is van behoeftigheid. Bij alle andere betrekkingen bestaat slechts een recht op alimentatie voor degene die behoeftig is, maar bij een jong-meerderjarige kan de behoeftigheid niet ter discussie worden gesteld. Een jongmeerderjarige die niet naar school gaat en niet werkt is nog steeds behoeftig. Een jongmeerderjarige die werkt en een eigen inkomen heeft waarmee in de eigen behoefte kan worden voorzien, verliest het recht op een bijdrage in de kosten van levensonderhoud. Een bijbaantje naast de studie maakt geen einde aan de onderhoudsverplichting van de ouders, zolang het kind de meerderjarige leeftijd nog niet heeft bereikt bij 21 jaar.