Ben je in gemeenschap van goederen gehuwd dan deel je bij helften in de bezittingen en schulden. Maar wat nu als één van beide echtgenoten geld heeft geleend voor dubieuze beleggingen zonder de andere echtgenoot daarin te betrekken? Een extreem geval van stiekeme beleggingen kwam aan de orde bij de rechtbank Den Haag en de rechter deed uitspraak op 27 december 2020.
Partijen waren in 2005 in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. In 2019 gaan
zij feitelijk uiteen. In de echtscheidingsprocedure komt de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap aan
de orde. Tijdens het huwelijk heeft de man eigenhandig gemeenschappelijk vermogen (spaargeld)
aangewend voor beleggingen in bitcoins. Daarmee is hij slachtoffer
geworden van zogenoemde broker- of boilerroom-fraude. Partijen
twisten over de vraag of de man hiermee de huwelijksgemeenschap heeft benadeeld
zoals bedoeld in artikel 1:164 BW.
De man heeft ter zitting
erkend dat hij in 2019 zonder overleg met en/of toestemming van de vrouw het
gezamenlijk spaargeld heeft besteed aan dubieuze beleggingen in bitcoins. Zijn beleggingen hebben erin geresulteerd
dat hij in totaal € 99.743 (bestaande uit onder meer spaargeld van partijen,
een gift en een lening van zijn ouders) heeft verloren en dus verspild. De rechtbank is van oordeel dat deze
nadelig uitpakkende beleggingsbeslissing in dit geval onder de kwalificatie
‘benadeling’ valt. De man heeft niet geïnvesteerd bij een te goeder naam
bekend staande instelling, maar heeft zich ingelaten met buitenlandse
aanbieders waarover in reviews
op internet werd geschreven ‘dat dit geen zuivere koffie was’. De rechtbank is van oordeel dat de man dit
niet op deze wijze had mogen doen, althans niet zonder toestemming van de vrouw. de man dient het belegde spaargeld ad € 35.975 aan de huwelijksgemeenschap te vergoeden.
In december 2018 heeft de man een schenking van zijn ouders ontvangen van € 5.363.
Bij deze overboeking staat vermeld ‘schenking onder uitsluitingsclausule
conform schenkingsovereenkomst 2018’. Nu dit bedrag door de man onder
uitsluiting is verkregen, valt dit op grond van artikel 1:94 lid 2 sub a BW
(zoals dat gold vóór 1 januari 2018) niet in de algehele gemeenschap van
goederen. Dit zou in beginsel betekenen dat de man een vordering op de gemeenschap
heeft van € 5.363. De man heeft echter ter zitting verklaard dat hij dit bedrag ook
heeft besteed aan vorenbedoelde beleggingen in bitcoins. De rechtbank vindt het
daarom niet redelijk om in dit geval te beslissen dat de man, die zelf dit bedrag
heeft verspild aan frauduleuze beleggingen, een vergoedingsrecht heeft
verkregen op de huwelijksgemeenschap van € 5.363.
Vast staat dat de man in 2019 in totaal ook nog eens € 50.000 heeft geleend bij zijn ouders om
verder te beleggen in bitcoins. In beginsel zijn partijen op grond
van artikel 1:100 BW in hun onderlinge verhouding voor de helft draagplichtig
voor deze schuld. De rechtbank is in dit geval echter van oordeel dat uit de
eisen van redelijkheid en billijkheid – mede in verband met de aard van deze
schuld – een andere draagplicht moet volgen. De man heeft immers zonder overleg met
en/of toestemming van de vrouw in totaal € 50.000 van zijn ouders geleend. Vervolgens
heeft hij dit bedrag (samen met het gemeenschappelijke spaargeld van partijen)
zonder toestemming van de vrouw besteed aan een onverantwoorde en dubieuze
buitenlandse investering in bitcoins, waar hoogstwaarschijnlijk geen enkel
voordeel (meer) mee zal kunnen worden behaald. Onder deze omstandigheden is het
naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar indien de vrouw in de
onderlinge verhouding met de man voor de helft draagplichtig zou zijn voor deze
schuld. De rechtbank beslist daarom dat de man die schuld aan zijn ouders van €
50.000 geheel als eigen schuld zal moeten dragen en voor zijn eigen rekening
dient te nemen. Deze uitspraak had anders kunnen uitvallen indien de man bij een bank geld zou hebben geleend om te kunnen beleggen, zelfs als dat zonder medeweten van zijn vrouw zou zijn gebeurd.
De uitspraak is terug te vinden onder kenmerk: ECLI:NL:RBDHA:2020:12789