Partijen die gaan samenwonen doen er goed aan om een samenlevingsovereenkomst op te stellen waarin de wederzijdse rechten en verplichtingen worden vastgelegd. Zeker wanneer er sprake is van een eigen woning. In de samenlevingsovereenkomst kan worden geregeld in welke verhouding partijen dienen bij te dragen in de kosten van de huishouding waaronder de lasten van de eigen woning, maar ook kan worden vastgelegd of er investeringen zijn gedaan in de woning en of deze investeringen bijvoorbeeld bij einde samenwoning en verkoop van de woning vergoed moeten worden. De meeste stellen gaan voor het vastleggen van de afspraken naar een notaris maar ook bij een onderhandse akte kunnen dergelijke afspraken worden vastgelegd. Toch komt het voor, ook als er sprake is van een notariële akte, dat partijen verschil van mening krijgen over wat er in de akte staat en of wat er staat wel klopt.
Ingevolge artikel 157Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) hebben notariële aktes dwingende bewijskracht. Dat geldt ook voor de onderhandse aktes.Een akte is een ondertekend geschrift dat bestemd is om tot bewijs te dienen.Een akte heeft dwingende bewijskracht tussen de partijen die de akte hebben ondertekend. Dit betekent dat de rechter uit moet gaan van de juistheid van wat er in de akte staat.
Volgens lid 2 van artikel 157 levert de authentieke akte ten aanzien van de verklaring van partijen omtrent hetgeen de akte bestemd is ten behoeve van partijen te bewijzen, tussen partijen dwingend bewijs op van de waarheid van deze verklaring. Dat betekent dat er in eerste instantie vanuit moet worden gegaan dat partijen, hetgeen in de samenlevingsovereenkomst is opgenomen, hebben afgesproken. Op grond van artikel 151 lid 2 Rv staat tegen dit dwingende bewijs echter tegenbewijs open.Artikel 151 Rv bepaalt: Dwingend bewijs houdt in dat de rechter verplicht is de inhoud van bepaalde bewijsmiddelen als waar aan te nemen dan wel verplicht is de bewijskracht te erkennen die de wet aan bepaalde gegevens verbindt (lid 1) en: Tegenbewijs, ook tegen dwingend bewijs, staat vrij, tenzij de wet het uitsluit (lid 2).
De hoofdregel van het Nederlandse bewijsrecht is dat de partij die zich op een rechtsgevolg beroept, dit moet aantonen. Als een partij dus stelt dat er een bedrag van bijvoorbeeld € 40.000,00 in de woning is geïnvesteerd dat vergoed dient te worden, dan zal hij/zij dit moeten aantonen. Dan vormt de samenlevingsovereenkomst waarin dat is vermeld een gemakkelijk bewijsmiddel. Artikel 152 Rv bepaalt dat bewijs kan worden geleverd door alle middelen, tenzij de wet anders bepaalt, maar ook: De waardering van het bewijs is aan het oordeel van de rechter overgelaten, tenzij de wet anders bepaalt. Hetgeen in een notariële akte staat vermeld zal over het algemeen zwaarder wegen dan hetgeen is opgenomen in een klungelig opgestelde onderhandse akte. Aan een onderhands opgestelde akte mankeert nogal eens wat. Zo kan het van belang zijn dat elke pagina is ondertekend omdat uit het stuk zelf niet duidelijk wordt uit hoeveel pagina's het bestaat en er later mogelijk dus pagina's kunnen zijn toegevoegd.
Ook kan het voorkomen dat partijen van mening verschillen over wat er nu eigenlijk in de akte staat. Een tekst kan door twee partijen verschillend worden uitgelegd en als beide interpretaties niet onaannemelijk zijn, dan komt niet alleen betekenis toe aan de taalkundige uitleg, maar is de bedoeling van partijen uiteindelijk maatgevend. Het komt dus aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan dit begrip mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (de Haviltex-norm, HR 13 maart 1981, NJ 1981/635). Ook dan kan de rechter een bewijsopdracht geven aan één van partijen en degene die de bewijsopdracht krijgt staat gewoonlijk met 1-0 achter.