De rechtbank Noord-Nederland oordeelde onlangs (op 4 maart 2020) over een verbod tot procederen zoals dat was gevorderd door de vrouw in een lang slepende vechtscheiding.
Man en vrouw waren 10 jaar gehuwd geweest en hebben drie nog
minderjarige kinderen. De man heeft de
afgelopen jaren diverse gerechtelijke procedures tegen de vrouw ingesteld. Bij
beschikking van 29 oktober 2019 heeft het hof de man toegelaten om getuigen te laten
horen over de vraag of er blauwe plekken bij de kinderen zijn ‘weg-gefotoshopt’
op bepaalde foto’s. De vrouw vordert om de man te verbieden om voor onbepaalde tijd (subsidiair gedurende een
periode van vijf jaar) enige procedure, waaronder tevens begrepen is het 'horen
van de voorlopige getuigen', zoals gepland staat, te
starten tegen haar, dan wel door- of voort te zetten tegen haar, zulks
uitvoerbaar onder lijfsdwang voor een periode van één jaar, danwel op straffen
van een dwangsom van € 100.000 per overtreding.
Volgens de vrouw is al lang en breed duidelijk dat de foto’s waar het om gaat echt
zijn. Dat heeft het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau – nota bene op
verzoek van de man – vastgesteld. Getuigenverhoor voegt daar niets aan toe, noch zal
het iets bewijzen. De man is dus bezig met een zinloze procedure en maakt zich
schuldig aan misbruik van procesrecht en aan misbruik van het systeem van
gefinancierde rechtsbijstand, aldus de vrouw.
De man stelt dat hem niet het recht om processen te voeren kan worden ontzegd,
tenzij deze procedures volledig uit het niets worden gevoerd. Daarvan is echter
geen sprake, hetgeen volgens hem ook blijkt uit de beslissing van het hof.
De rechtbank stelt voorop dat een onbelemmerde toegang tot de rechter tot de
grondbeginselen van de rechtsstaat behoort. Dit betekent dat een verbod tot
procederen, slechts kan worden toegewezen onder uitzonderlijke
omstandigheden, bijvoorbeeld als evident sprake is van misbruik van bevoegdheid
c.q. het systematisch onrechtmatig instellen van vorderingen, die gelet op de
evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de
wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan echter pas sprake
zijn als de eiser (verzoeker) zijn vordering baseert op feiten en
omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen, of
op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans op
slagen hadden (Hof Arnhem-Leeuwarden 1 augustus 2017,
ECLI:NL:GHARL:2017:7369).
Voor zover de vordering ziet op het voorlopig getuigenverhoor dat staat gepland, overweegt de rechtbank als volgt. Nog los van de vraag of
deze rechtbank de bevoegdheid heeft om het voortzetten van een lopende
procedure bij een andere rechtbank te verbieden, geldt dat de uitspraak van het
hof over het voorlopig getuigenverhoor gezag van gewijsde heeft tussen
partijen. De rechtbank acht voorts een algeheel procedeerverbod hier een te vergaande
maatregel, nu de voorgaande procedures zijn ingesteld door de voormalige
advocaat van de man en hij thans wordt bijgestaan door een andere advocaat.
Bovendien zijn niet alle door de man in het verleden ingestelde vorderingen
afgewezen. De rechtbank wijst de vordering tot het opleggen van een procedeerverbod af.
Rechtbank Noord-Nederland 4 maart 2020, ECLI:NL:RBNNE:2020:1019