Vóór het huwelijk gemaakte huwelijkse voorwaarden beginnen te werken van het tijdstip der voltrekking van het huwelijk (
art. 1:117 lid 2 BW).De wet geeft geen termijn waarbinnen vóór het huwelijk gemaakte huwelijkse voorwaarden door een huwelijk moeten zijn gevolgd. Ook hoeft voor het maken van huwelijkse voorwaarden geen sprake te zijn van een concreet voorgenomen huwelijk. Huwelijkse voorwaarden kunnen hun geldigheid verliezen indien door tijdsverloop of andere omstandigheden het huwelijk dat partijen (uiteindelijk) aangaan niet het huwelijk is dat zij beoogden te sluiten toen zij de huwelijkse voorwaarden maakten en hun wil niet langer strookt met hetgeen zij eerder hebben afgesproken.
Het gerechtshof Amsterdam oordeelde in 2020 dat huwelijkse voorwaarden opgesteld in 1999 nog steeds golden voor een huwelijk dat 11 jaar later werd voltrokken. De stelplicht en de bewijslast van het verliezen van de geldigheid van de huwelijkse voorwaarden rust op degene die zich daarop beroept, in dit geval de vrouw. Het hof is van oordeel dat de vrouw hierin niet is geslaagd zodat de huwelijkse voorwaarden uit 1999 door het huwelijk in 2010 in werking zijn getreden. Voor het oordeel dat de huwelijkse voorwaarden in werking zijn getreden is verder van belang dat in de huwelijkse voorwaarden niet over een concreet voorgenomen huwelijk wordt gesproken zodat daaruit niet volgt dat is afgezien van een concreet voorgenomen huwelijk, en dat ook overigens niet van een dergelijk concreet voorgenomen huwelijk is gebleken. Voor zover de vrouw stelt dat partijen in 2010 de bedoeling hadden in afwijking van de eerder gemaakte huwelijkse voorwaarden in gemeenschap van goederen te huwen, kan deze enkele bedoeling niet zonder meer de overeengekomen huwelijkse voorwaarden vervangen. Een gemeenschappelijke partijbedoeling die een stilzwijgend gesloten overeenkomst inhoudt waarbij de vermogensrechtelijke betrekkingen tussen echtgenoten worden geregeld in afwijking van hetgeen tussen hen zonder die overeenkomst zou gelden, dient immers ook zelf te worden aangemerkt als huwelijkse voorwaarden die op straffe van nietigheid bij notariële akte moeten worden aangegaan. Verder heeft de vrouw onvoldoende gesteld dat het huwelijk dat partijen uiteindelijk zijn aangegaan niet het huwelijk is dat zij beoogden te sluiten toen zij de huwelijkse voorwaarden maakten.
De uitspraak van het Hof Amsterdam d.d. 18-8-2020 is terug te vinden onder kenmerk:
ECLI:NL:GHAMS:2020:2347