Een juiste en eerlijke verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap begint met een volledige inventarisatie van alle bezittingen en schulden. Partijen moeten zelf alle gegevens aanleveren. De rechtbank gaat niet op onderzoek uit. Indien partijen blijven twisten over de te verdelen zaken, komt het aan op bewijzen. In tegenstelling tot wat veel mensen denken, kunnen advocaten niet bij allerlei instanties gegevens opvragen in verband met de privacy-wetgeving. Onrechtmatig verkregen bewijs kan ook in een civiele echtscheidingsprocedure terzijde worden gelegd en maakt geen goede indruk. Wel kan een advocaat helpen door scherp op te letten, door te vragen en eventueel te wijzen op de sanctie die de wet verbindt aan het verzwijgen van zaken.
Artikel 3:194 BW bepaalt dat ieder der deelgenoten kan vorderen dat een verdeling aanvangt met een boedelbeschrijving. Lid 2 bepaalt dat een deelgenoot die opzettelijk tot de gemeenschap behorende goederen verzwijgt, zoek maakt of verborgen houdt, zijn aandeel in die goederen verbeurt aan de andere deelgenoot. Dat betekent dus dat de waarde niet meer hoeft te worden verdeeld, maar geheel toekomt aan de ander.
Voor een beroep op artikel 3:194 lid 2 BW is opzet vereist, in die zin dat de deelgenoot wist - dan wel behoorde te weten - dat het goed tot de gemeenschap behoorde (HR 22 december 2017,
ECLI:NL:HR:2017:3262). Indien opzet niet kan worden aangetoond dan is er sprake van een vergeten zaak, waarvan de waarde alsnog verdeeld zal moeten worden. Daar staat geen termijn voor. Ook als in het echtscheidingsconvenant de bepaling is opgenomen dat partijen elkaar finale kwijting verlenen, zal een vergeten goed alsnog verdeeld moeten worden.