De vraag welk recht van toepassing is in internationale alimentatiekwesties is een andere dan de vraag welke rechter bevoegd is. Zoals in mijn andere blog uiteengezet, wordt de bevoegdheid van het gerecht bepaald door de Alimentatieverordening. De bevoegde rechter dient het toepasselijke recht vast te stellen.
Artikel
15 van de Alimentatieverordening verwijst hiervoor naar het Haagse Protocol van 23 november 2007
inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen. Het Protocol is van toepassing op kinderalimentatie en
partneralimentatie en heeft universele werking.
De hoofdregel van het Protocol is dat van toepassing is het recht van de gewone
verblijfplaats van de onderhoudsgerechtigde (artikel 3 lid 1). In geval van
verandering van deze gewone verblijfplaats wordt automatisch het recht van de
nieuwe gewone verblijfplaats van toepassing (artikel 3 lid 2). Bij
internationale verhuizing van de onderhoudsgerechtigde verandert in beginsel dus
ook het toepasselijke recht.
Op deze hoofdregel bestaan uitzonderingen. Voor een aantal categorieën
onderhoudsverplichtingen - waaronder kinderalimentatie - geldt dat wanneer de
onderhoudsgerechtigde de procedure aanhangig maakt in het land van de gewone
verblijfplaats van de onderhoudsplichtige, als hoofdregel het recht van dit laatste
land van toepassing is. Aangezien de bevoegdheidsgronden in de alimentatieverordening alternatief zijn en verzoeker kan kiezen bij welke
rechter hij/zij een procedure start, is het bij de keuze van het gerecht van belang te bepalen welk recht gunstig is vanuit het oogpunt van verzoeker.
Ook voor ex-echtgenoten geldt de hoofdregel van artikel 3 Protocol: het recht van
de gewone verblijfplaats van de onderhoudsgerechtigde is van toepassing. Op deze
hoofdregel kan echter een uitzondering worden gemaakt wanneer a) één van de
partijen zich tegen toepassing van deze regel verzet, en b) het recht van een
andere staat nauwer verbonden is met het huwelijk. Dan geldt het recht van die
andere staat (artikel 5 Protocol). Bij de bepaling van deze 'nauwere band' dienen
alle factoren verbonden met het huwelijk te worden meegewogen. Artikel 5 kent
daarbij bijzondere betekenis toe aan de laatste gemeenschappelijke gewone
verblijfplaats van de echtgenoten.
Partijen
kunnen op grond van artikel 7 een rechtskeuze uitbrengen voor het recht van het
land waar de procedure aanhangig is of aanhangig zal worden gemaakt. Een
rechtskeuze voor een specifiek bepaalde procedure kan zowel voor
kinderalimentatie als partneralimentatie worden gemaakt. Wanneer de rechtskeuze
wordt gemaakt vóór het aanhangig maken van de procedure, dient deze te worden
vastgelegd in een overeenkomst die door beide partijen wordt ondertekend. Artikel 8 biedt de mogelijkheid voor het uitbrengen van een algemene rechtskeuze
ter zake onder andere partneralimentatie (niet kinderalimentatie), ook als er nog
geen sprake is van een geschil. Partijen kunnen daarbij slechts één van de
rechtstelsels aanwijzen die in artikel 8 lid 1 staan vermeld, zoals bijvoorbeeld het
recht van staat waarvan een van de partijen op het tijdstip van de aanwijzing de
nationaliteit bezit, of zijn/haar gewone verblijfplaats heeft. De rechtskeuze dient
schriftelijk te zijn vastgelegd en door beide partijen te worden ondertekend. Een
rechtskeuze is dus mogelijk bij huwelijkse voorwaarden of bij
echtscheidingsconvenant.